|
|
Over-stromingen, Geschiedenis
van de moderne Schilderkunst, 1840 - 70 |
ENGELSE
EN FRANSE REVOLUTIES IN DE SCHILDERKUNST, 1840 - 1870 |
J.M.W. Turner, Licht en Kleur, Goethe's Theorie, Morgen na de zondvloed, 1843 |
Engeland
Turners "jacht dat de kust nadert " uit 1838 - 1840, is een abstract
visioen in lucht en water, met als enige figuratieve herkenning een paar
kleine zeiltjes. Bekend is zijn "stoomtrein over de brug" uit
1844. In 1845 schilderde hij "festivals" in olie. Uit zijn wazig,
onbestemd kleurenspel komen overal figuurtjes opduiken, als onwerkelijke
schimmen, op de voorgrond zijn ze nog net herkenbaar, in de verte slechts
lichte streepjes. Door kleur en licht, het vage en de fijne dansende lijntjes
straalt er een sfeer van geluk uit en ook van drukte, een echt feestgevoel.
Het ijle heeft iets onwezenlijks en staat ver van het latere impressionisme.
In de jaren 40 komen er ook apocalyptische, religieuze visioenen, met
monsters of engelen, vlugge schimmen in een spel van kleur en licht. Turner
koos onderwerpen die zich leenden tot dergelijk spel: meren, rivieren,
zee, luchten, stormen... De techniek van de elkaar overdekkende transparante
lagen, met weinig figuratie of omtrekken, zal lang niet meer toegepast
worden, en herkennen we terug bij bepaalde hedendaagse kunstenaars, als
Mochel, Velly, Gerbier en Le Marechal.
|
click the thumbnails
William J. M. Turner
The fighting Temeraire
tugged to her last Berth
to be broken up
William J. M. Turner
Rome from mount Aventine
William J. M. Turner
Shade and Darkness
The evening of the Deluge 1843
William J. M. Turner
The Burning of the Hause
of Lords and commons 1835
William J. M. Turner
The Blue Rigi Lake of Lucerne Sunrise
William J. M. Turner
Rain Steam and Speed
the Great Western Railway
William J. M. Turner
Venetian Festival 1845
William J. M. Turner
Study Of A Castle By A Lake
Ford Madox Brown
John Wycliffe reading his translation
of the bible to John of Gaunt
Ford Madox Brown
Ford Madox Brown
Poetry
Dante Gabriel
Rossetti
Veronica Veronese
Dante Gabriel
Rossetti
Pia Tolomei
Everett Millais
Autumn Leaves
Arthur Hughes
The Pained Heart
Arthur Hughes
April Love 1856
William Dyce
Titians First Essay in Colour
John Brett
Val d'Aosta 1858
Dante Gabriel Rosetti
Venus Verticordia
Ingres
Odalisque and Slave
Delacroix
The Barque of Dante 1882
Jean-François Millet
Angelus
Jean-François Millet
Shepherdess
Degas
Course de Gentlemen
Monticelli
Before The Storm
Corot
Orpheus
Degas
Repasseuses
Edouard Manet
Folkestone
Gustave Courbet
The desparate Man
(self-portrait),
1843-45
Thomas Cole
Mount Aetna from Taormina, 1842 |
|
Ook een bekend werk van Turner is "Engel in de zon, licht en kleur,
de theorie van Goethe, de morgen na de zondvloed". Turner baseerde
zich op Goethe's theorie over de band tussen kleur en gevoel. Hij permitteert
zich een vrijheid van figuratie die geen enkele impressionist zal aandurven.
Voeg daar nog zijn beperkt kleurenpalet per doek bij en Turners werk is
de ware tegenpool van bijvoorbeeld de latere Manet.Toch was er toen nog een andere revolutie in Engeland, ver van Turner
af. Er was een tendens om terug te keren naar de gotische stijl. Sommige
schilders erkenden zich meer in de oude gotische schilderkunst, dan in
hun eigentijdse academisme. Zij beschouwden de latere evolutie als een
stap in de verkeerde richting, en wilden opnieuw vanuit de gotiek vertrekken,
om andere richigen in te slaan. De fijne figuren, de kleurige taferelen,
en de spiritualiteit van de gotiek werd verkozen boven het heroïsche,
de portretten, de jachttaferelen, het vele omber. |
|
Dante Gabriël Rossetti, ecce anulla domini, 1850 |
Ford Maddox Brown schilderde gotisch, inclusief kaders als gotische gewelven
en veel bladgoud, zoals bijvoorbeeld "Engelse poëzie" uit
1845 - 51. Ook Dante Gabriël Rossetti schilderde in een zekere gelijkenis
met de vroegere gotiek, in een gelijkaardige symboliek, echter met heel
realistische beelden en in schitterende kleuren. Bijvoorbeeld "de
aankondiging": poëtische kleuren, geïdealiseerde lelies,
realistische lichaamsposes. Voor het vuur onder de voeten van de engel
had Rossetti in zijn studio echte vuurtjes gestookt. In de academische
kunst werd niet naar de realiteit geschilderd, maar naar de vermeende
realiteit. Men schilderde zoals men dacht dat men naar iets keek, en zoals
men wou dat iets eruit zag: de benen moesten korter dan in werkelijkheid,
de vrouwevoeten kleiner, de bladeren gaaf en onverdord. Rosetti brandde
een vuur om het vuur te schilderen zoals het echt was, en niet zoals men
verwachtte dat vuur op een schilderij moest zijn.Vaak wordt er gezegd dat men niet zag hoe bijvoorbeeld een paard in galop
soms nauwelijk de grond raakt. Toch was men niet blind in die tijd. De
waarheid is dat de schilder niet toegelaten werd om dit reeël te
schilderen, omdat de bewonderaars een natuurlijke houding van een galopperend
paard juist als onnatuurlijk zouden bestempelen. Zij willen het beeld
in de verf zien zoals zij het verwachten.
Rosetti bracht de natuur in de studio en dat was een eerste stap van het
"idealisme" naar de realiteit. Later zullen de schilders meer
en meer zelf de natuur in gaan om te schilderen. Het is te danken aan
de ontwikkeling van de fotografie dat de schilderkunst meer realistisch
werd. De mensen geraakten geleidelijk aan vertrouwd met een momentopname
die de realiteit van één ogenblik onthulde. En omdat het
volgens een mechanisch procédé tot stand kwam, moesten ze
wel bekennen dat het juist was. Daardoor, en later ook door de film, kregen
de mensen een ander ideaalbeeld van bijvoorbeeld een paard in galop.
De
idealisering zal echter nooit helemaal uit de smaak van het publiek verdwijnen.
Ook heden ten dage wordt nog vaak kritiek gegeven op realistische beelden
dat het onjuist of onecht is, ook al heeft de schilder het waarheidsgetrouw
naar een model of een foto geschilderd. Diezelfde foto wordt dan echter
wél als reëel aanvaard, omdat ons onbewuste wéét
dat het een foto is, en daarom hebben we geen censuur op wat wel of niet
juist is. Aan de diepere basis van dit psychologisch proces ligt wellicht
een ingeboren angst voor de realiteit. We kijken zelden naar de relaiteit,
maar projecteren er liever onze denkbeelden op, onze hoop en verwachtingen,
onze goed- of afkeuring. En dat noemen we realiteit.
|
|
|
Terug naar Rossetti. Aanvankelijk werkte hij vooral in waterverf, in een
techniek met droge borstel, in diverse kleuren over elkaar. Hij had ontdekt,
dat een kleur pas echt schittert, als ze bestaat uit diverse kleuren door
elkaar, die versmelten door ze op afstand te bekijken. Een techniek die
later nog door veel symbolisten en impressionisten zal worden toegepast,
in diverse varianten. Rossetti's aquarellen lijken zo op een soort minutieus
pointillisme. Elisabeth Siddal, lange tijd zijn geliefd model, schilderde
op dezelfde manier als Rossetti, maar met haar vervaagde omtrekken doet
ze nog moderner aan.
Everett Millais schilderde in 1849 "Isabella" : middeleeuwse
figuren en interieur, zeer realistisch afgebeelde personages, nauwkeurig,
vol licht en heel kleurrijk. Nog gedurfder is zijn werk "herfstbladeren"
uit 1856, dat zelfs erg expressionistisch aandoet, door het lichteffect
en het gevoel dat de kleuren uitstralen. |
|
Arthur Hughes, Ophelia, 1852 |
Holman
Hunt schilderde in 1850 "Valentine" : een schitterend zilveren
harnas, een heerlijk bloemenkleed, prachtige violette kledij, zelfs de
herfst in het bos schittert. In 1856 schilderde Arthur Hughes "Ophelia":
prachtig van licht, vooraan scherp en de achtergrond wazig, enkel in okers
en groenen, het geheel in een halve-cirkelkader van goud met gotische
tekst. In andere werken gebruikte ook Hughes veel schitterende kleuren.
|
|
|
William Dyce schilderde in 1856 - 57 "Titiaan": pijnlijk nauwkeurig,
frisse kleuren, veel natuur, een zeer realistische en spontane lichaamshouding
en mimiek; de bloemen op de voorgrond zien er uit als bij de vroegere
gotische schilders. "De steenbreker" (1857 - 58) van John Brett
is zeer nauwkeurig, en straalt in licht, maar de kleuren zijn onnatuurlijk
en dat geeft een sprookjesachtig effect. Toch is het doek een sociale
aanklacht.
Deze voorbeelden om aan te tonen dat een echte beweging op gang kwam, en hoe ook deze schilders anders werkten dan voorheen, zelfs onderling verschillend of van werk tot werk.
Rossetti, Hunt en Millais noemden zich de pre-Raphaëlieten. Zij wilden doeken terug doen
schitteren in kleur en licht, wilden naar de natuur schilderen en durfden
heel sensuele houdingen weergeven. Om precies te kunnen weergeven werd
materiaal geleend of gekocht, doeken werden in de natuur gezet, een put
gegraven om bodemplanten beter te schilderen... De onderwerpen kwamen
uit de literatuur (Shakespeare, Poe.. ), de natuur of het sociale leven.
Tal van schilders waagden zich aan deze groepering, of kwamen er later
nog bij, maar sommigen gaven het snel op door de onverschilligheid van
het publiek: Deverell, Collinson, Collins, Dyce, Burton, Wallis, Egley,
Bowler, Halliday, Martineau, Scott, Redgrave, Paten, Windus, Wade, Sandys,
Holiday, Solomon, Stillman, Grimmshaw, Rooke,...
Schitterende kleuren bekwamen ze door oude bereidingen terug te zoeken:
door glacis, of door diverse felle kleuren door elkaar te plaatsen, zoals
Renoir of Monet dat later ook zullen doen. De schapenhuiden van Hunt bijvoorbeeld
zijn niet zomaar wit, maar boordevol kleur en tezamen toch een ivoorwit.
Het verschil met de latere impressionisten is hun nauwkeurige figuratie,
zij laten geen toetsen staan.
In 1864 - 68 schilderde Rossetti zijn "Venus" en startte hiermee
zijn reeks van dames in symbolistische stijl en in olie. In '60 startte
een jongere vriend van hem, Burne-Jones, met gouacheschilderijen. De inhoud
van zijn werk was vaak spiritueel. |
|
Pierre-Auguste Renoir, Parijse vrouw in Algerijns Kleed, 1872 |
Frankrijk
1840 - 1867
C.L.N. Bonaparte werd in 1848 verkozen tot president van de republiek,
maar verklaarde zichzelf tot keizer. De industrie zat in versnelling.
Het werd mode bij de bourgeoisie, om een eigen kunstverzameling te hebben.
Parijs zag zichzelf als het centrum van de Europese kunst en om dat te
bewijzen kwam er een grote tentoonstelling, onder auspiciën van de
Academie de Beaux-Arts, met 5180 werken van 1900 schilders, diverse sculpturen
en andere zaken. De grote rivalen waren Ingres en Delacroix. Corot en
Millet waren er erg beperkt aanwezig. Courbet werd niet toegelaten en
bouwde zijn eigen paviljoen ernaast. Het thema moest in die tijd altijd
edel en moralistisch zijn, uit de bijbel, de geschiedenis of de klassieken,
later kwamen daar ook landschappen en huiselijke taferelen bij. Monet en Renoir werden geweigerd, Manet omwille van het schilderen van "banale
personen".
Ingres schilderde uiterst nauwkeurig , a.h.w. fotografisch, maar toch
kleuriger dan voordien. Veel werken zijn kitsch, maar enkele hebben een
mooie sfeer. Niettegenstaande zijn mooie, zeer vrije "schetsen",
waren Delacroix' pronkstukken minutieuze pathetische lelijkheid.
Een verkeerde bewering die je vaak in kunstboeken leest, is dat de opkomende
fotografie de realistische kunst zou verdrongen hebben. Net het omgekeerde
is waar, zoals we reeds bespraken. Vóór de komst van de
fotografie was de kunst juist niet realistisch, maar idealistisch. |
|
|
Door
de fotografie heeft de mens zich leren verzoenen met de realiteit, met
een momentopname van zijn omgeving, zijn vrienden of idolen, of zichzelf.
Net door de fotografie kwam er in de schilderkunst een tendens naar meer
realisme: de dingen weergeven zoals ze echt zijn. In Engeland was dat
bij de pre-Raphaëlieten, in Frankrijk kwam de stijl "het realisme"
op.
Het realisme als stroming was een Franse revolutie in de schilderkunst.
Ondanks de benaming probeerde ze niet fotografisch weer te geven. De term
realisme duidt eerder op een andere reactie op het idealisme, namelijk
een aanvaarden van ellende, dood en lelijkheid als deel van de werkelijkheid.
Haar onderwerpen waren "banaal", haar kleuren vaal, ze schilderde
de arme mens i.p.v. belangrijke personages, en hun arbeid i.p.v. veldslagen,
trouwfeesten en inhuldigingen. Ze schilderde de natuur i.p.v. de gebruikelijke
jachttaferelen, stillevens met jachtbuit, of bloemvazen. De mensen namen
er natuurlijke houdingen aan, niet gemaakt of geforceerd. De mens en de
natuur waren sterfelijk, i.p.v. te idealiseren zag je de huid vol rimpels
van ouderdom, planten verdord. |
|
Gustave Courbet, Paysage Maritime, 1874 |
Corot's
landschappen schommelden tussen mythologisch, romantisch en realistisch.
De realist Millet schilderde in 1859 - 60 zijn bekende "Angelus",
sindsdien eindeloos gekopieerd in de allerergste kitsch. Er kwamen diverse
politieke en sociale schilders op, vaak in sombere aardekleuren. Zij zetten
zich af tegen het gekunstelde, het verheerlijkte, het snobisme. Ook Pissarro was toen een realist. Courbet was de eerste om te schilderen in de natuur.
Zijn landschappen bleven nauwkeurig, behalve soms de achtergrond. Zijn
"school van Barbison" wordt ook als een impressionistische voorloper
gezien, maar dat is naar mijn oordeel overroepen.
Het meest in de impressionistische richting ging Degas, zowel door zijn
vlugge stijl, als door zijn onderwerpen, bijvoorbeeld "Course de
Gentlemen" uit 1862. Zijn stijl was kleurig, eerder in dunne doorzichtige
lagen dan in toetsen.
|
|
|
Pissarro schilderde toen wel in toetsen, maar in zeer vale kleuren. Renoir
schilderde een opzettelijk lelijk gehouden realisme, maar grover, evenals Manet. Cézanne schilderde in 1866 al in ruwe borstelstreken. Ook Boudin werkte vrij los, maar in grijze of vale kleuren. Monet was in die
tijd eveneens een "vale" realist.
De eerste baanbrekers lagen toen ook in een andere richting. Zo maakte
Daumier in 1863 zijn "wasvrouw", een werk dat we zo tussen de
latere expressionisten kunnen plaatsen. Gustave Moreau was een vernieuwer,
met overeenkomsten met Turner. Hij schilderde vooral mythologische taferelen,
in een minutieuze stijl, maar in een droomwereld, in schitterende kleuren.
Daarnaast maakte hij veel kleinere werken, vaak met figuren in dunne lijntjes
op de olieverf, de achtergrond was vaak een vage abstractie.
Wie het meest op de latere impressionisten leek, was Monticelli, althans
qua stijl. Bijvoorbeeld: "Don Quixote et Sancho Panza", uit
1865: een vaag landschap in "wilde" toetsen met heel onduidelijke
silhouetten, aangenaam stralend van kleur, hoewel in een beperkt kleurenpalet.
Frankrijk
tussen 1867 en 1870
Er waren diverse reacties in Europa op het conventionele en academische
van romantiek en neoclassicisme. De pre-Raphaëlieten schilderden
nog nauwkeuriger, maar revolteerden door prachtige kleuren, sensuele houdingen
en totaal andere onderwerpen. De realisten gebruikten heel vale kleuren,
maar waren op het sociale en op de sterfelijke natuur gericht. In Frankrijk
kwamen schilders op, die meer onscherp gingen werken, in vlugge toetsen,
die duidelijk zichtbaar op het doek bleven. Pas later kwam daar nog een
rijk kleurgebruik bij.
Toch is het "impressionisme" een erg kunstmatige benaming voor
enige mensen, waarvan sommigen elkaar kenden en kontakten onderhielden,
en anderen dan weer niet, en die op erg verschillende wijzen gingen schilderen.
Manet en Monet bijvoorbeeld zijn onderling heel verschillend.
Uiteraard zijn er diverse impulsen die mensen ertoe brachten deze weg
te kiezen: we wezen reeds op het vrij komen van de 18de- en vroeg-19de-eeuwse
strakke levenswijze, alsook het aantrekkelijke van de studies en schetsen
van erkende "meesters". Maar wat ook bijdroeg tot het ontstaan
van deze nieuwe schilderwijze, was, vreemd genoeg, de invloed van water.
Enerzijds in de techniek : de aquarel kende het vroegst de techniek van
losse toetsen, waarmee intensere kleuren werden bekomen. Ook verhindert
dit toetsensysteem, dat er diverse ongewenste structuren in de waterverfkleuren
komen: randen, vlekken, uitvloeisels... Bovendien is de spontane lijn
bij waterverf zeer belangrijk, het eerste contact van borstel en papier
is beslissend, omdat je geen lagen kan afdekken met hogere lagen zoals
met olieverf. Een subliem voorbeeld is de "tête de lion"
(rond '43) van Delacroix. Deze techniek werd door de impressionisten in
olieverf overgenomen.
Maar ook qua onderwerp had water een grote invloed. De zee werd steeds
meer geschilderd, alsook rivieren, meren, watervallen. In de oude stijl
kwam water er niet zo goed uit, een nieuwe techniek drong zich op en het
is dan ook bij zeezichten dat Courbet het eerst "impressionistisch"
schilderde.
Ook de ontwikkeling van het vervoer had haar invloed: luchtschepen, stoomboten
en treinen, alsook de machines van de industrie creëerden een steeds
snellere samenleving, en dat inspireerde tot sneller werken in de kunst.
Nieuwe technieken in de pigmentering hebben ook tot een briljanter kleurgebruik
bijgedragen. Pruisisch blauw en napelsgeel bestonden al respectievelijk
sedert 1704 en 1740. In 1802 kwam kobaltblauw, smaragdgroen in 1818 en
ultramarijn in 1826. Cadmiumrood en geel waren in 1829 op de markt, ceruleumblauw
en cobaltviolet in 1859. Dankzij de opkomst van de chemische industrie. |
|
Pierre-Auguste Renoir, le Pont des Arts, Paris, 1867 |
Wellicht
hadden de Franse schilders ook de pre-Raphaëlieten gezien, een uitstapje
naar Engeland was gemakkelijker geworden door de stoomboot, en werd een
geliefkoosd verzetje voor de burgerij. In 1870 - 71 (de oorlog met Duitsland),
waren Monet en Pissarro naar Londen gevlucht.
Renoir schildert in 1867 de "pont des arts", in "toetsenstijl"
: lucide vlekken in diverse kleuren dooreen. Guillaumin schilderde in
1869 al in grove toetsen, met ook een fijne tekening. Omdat hij net als
Manet van gegoede afkomst was, kon hij de Beaux-Arts volgen en leerde
hij o.a. van Ingres. Terwijl hij oude meesters kopieerde, schilderde hij
al andere, niet klassieke onderwerpen: sigarettenrook, locomotieven, stoomboten... |
|
|
Monet en Renoir sloten in stijlontwikkeling erg op elkaar aan, ze waren
ook goede vrienden. Manet schilderde toen ook meer grof en in toetsen.
Zie bijvoorbeeld vertrek van "de boot van Folkestone" uit 1869.
Degas' "Repasseuse" uit '69 (misschien onaf) lijkt dan weer
meer op de latere Toulouse-Lautrec : de kleurvlakken lopen door elkaar,
alleen de menselijke figuur is met een fijn, kronkelend lijntje omtrokken.
Bazille, die Monet financieel onderhield, bleef in de vernieuwing halverwege
hangen. Fantin-Latour bleef liever "realist".
De vernieuwende schilders begonnen naast de jaarlijkse "salons",
onder dictatuur van academici, hun eigen "Salon de refuger",
waar het publiek graag naar toe trok om ermee te lachen. Cézanne,
Fantin-Lateur, Guillaumin, Jongkind, Pissarro, Whistler, Manet stelden
er tentoon. Renoir en Morisot kwamen er in 1864 bij, Monet en Degas in
1865, Bazille en Sisley in 1866, Gonzales in 1870. Cézanne werd
zelfs op deze salons vaak geweigerd. |
|
Eduard Manet, Olympia, 1863 |
Manet zat echter soms wél in de klassieke, academische salons,
omdat hij bijvoorbeeld een Spaanse danseres had geschilderd, die goed
in de smaak viel, vermits de vrouw van de keizer Spaans was.
Bij
de wereldtentoonstelling in 1867 was de censuur enorm, Manet en Courbet construeerden hun eigen paviljoen, de anderen konden zoiets niet betalen.
Interessant is de officiële kritiek op Manet's "Olympia"
: het naakte lichaam was te bleek, de blik te realistisch en koel beredenerend,
er stond een zwarte vrouw bij (de dienster) en bovendien.. een zwarte
kat! |
|
|
De term "impressionisme" komt niet van de artiesten. Een kunstcriticus
vond dat deze schilders niet de realiteit weergaven, maar hun impressie
van de realiteit, en daar komt de naam vandaan. Een dubieuze opmerking,
want iedereen die de "realiteit" schildert, doet dit naar zijn
of haar eigen impressies. De manier waarop de realiteit werd weergegeven,
verschilde van de ene schilder tot de andere. Indien impressionisten door
onnauwkeurig te werken, een deel van de realiteit niet weergeven, doen
zij dat om andere facetten van diezelfde realiteit juist beter te kunnen
weergeven, zoals de trilling van het licht. Een schilderij op doek (of
op papier) heeft nu eenmaal zijn beperkingen: je kan er geen licht in
brengen, geen diepte, geen beweging. Deze zaken kan je echter wel op allerlei
manieren suggereren. Het mengen van allerlei toetsen, of het ernaast plaatsen
van donkere schaduwen, kan heel wat licht oproepen. Schaduwen, of een
welbepaald kleurgebruik kunnen diepte brengen. Bepaalde kleuren springen
uit zichzelf naar voor, anderen naar achter. Bepaalde lichaamshoudingen,
vage of uitlopende toetsen kunnen beweging suggereren. Ik had bijna gezegd:
"in de figuratieve schilderkunst", maar dat ware een nodeloze
beperking, de abstracte schilders speelden ook graag met het oproepen
van diepte en beweging. Bijvoorbeeld in de werken van Kandinsky.
Het nauwkeurige werd zogezien opgeofferd voor het spel van licht, en ook
diepte en beweging namen toe op het doek. Bij latere schilders, zoals
Van Gogh in zijn laatste drie levensjaren, zal de dieptesuggestie toenemen.
Nog later zullen de futuristen de beweging tot haar limiet uitdiepen.
De eerste grote stap werd hier genomen. Door Delacroix' "tête
de lion", door Degas' paarden, door Renoirs en Monets buitentaferelen.
Copyright voor de tekst op alle pagina's van deze Geschiedenis van de Moderne Schilderkunst: Johan Framhout; tekst geschreven in 1990-92; herzien en op het internet geplaatst in 2005. |
|
|