|
|
Over-stromingen, Geschiedenis
van de moderne Schilderkunst, 1920 - 30
|
DE JAREN 20 |
Ludwig
Wittgenstein publiceerde in 1921 zijn "Tractatus logico-philosophicus".
Wittgenstein wordt gezien als de eerste logische positivist. In 1925 ontwikkelden
Niels Bohr en Werner Heisenberg de beginselen van de kwantummechanica.
In 1927 stelde hij het onzekerheidsprincipe voor: elektronen hebben geen
exacte locatie maar eerder waarschijnlijkheidsgroepen van mogelijke
locaties. In 1928 introduceerde Philo T. Farnswordth de eerste geheel
electronische televisie, terwijl Vladimir Zworkin patent kreeg op de eerste
kleurentelevisie.
|
click the thumbnails
Georgina Houghton
Peinture Automatique
Max Ernst
Oedipus Rex 1922
Max Ernst
L'éléphant des Célèbes 1921
Max Ernst
Forest (frottages) 1925
Joan Miró
The tilled Field 1923-24
Alexander Calder
Mobile 5 1922
Francis Picabia
Minos ca. 1929
Hans Arp,
Plastron, Fourchette
et Nombril 1926
Fritz van den Berghe
Flourishing Tree 1930
Fritz van den Berghe
The singing Statue 1928
Pablo Picasso
Bather at the Coast 1930
Marc Chagall
René Magritte
The voice of the wind 1928
Salvador Dali
Young Girl at the back
Noia d'Esquena 1925
Salvador Dali
The large Masturbator 1929
Paul Klee, War Scene from the comic-fantastic Opera 'The Navigator' 1923
Wassily Kandinsky
Yellow Red Blue 1925
Stanislaw Ignazy Witkiewicz
Felling in the Forest, Struggle ca. 1930?
Tadeusz Makowsky
Children's Theatre 1931
Jar Král
Po Koupeli 1927
Heinrich Campendonk
Pierrot (with Serpent) 1923
Karl Schmidt-Rottluff
Washing Women at Sea 1921
Oskar Schlemmer,
Group of fourteen
in an imaginary Architecture1930
Chaim Soutine
Landscape at Cagnes (La Gaude)
1923
Lawren Harris
North Shore Lake Superior
Canada 1929
Felix Edouard Valloton
la Liseuse 1922
|
Triomf van het surrealisme
We
hadden het reeds over de noodzaak van de kunstenaars om een groepering
te vormen, hun principes vast te leggen in een "isme" en zich
te situeren in de "geschiedenis van de kunst". Zo ontstond er
een groep rond André Breton, die het automatisch schrijven in een
"isme" wou inkleden. De naam "surrealisme" kwam van
een stuk van Apollinaire: "Les Mamelles de Tirésias"
('12) met als ondertitel: "Drame surréaliste". In 1921
kwam het eerste surrealistische manifest: kunst als uiting van spontane
gedachten of bewegingen, los van de rede, zonder een esthetische voorkeur
of norm, ongecensureerd. Toch hadden al heel wat mensen vanuit het onbewuste
gewerkt, zonder enige onderlinge samenwerking, en niet iedereen onder
hen trad bij tot Bretons groep.
Beeldvorming vanuit het onbewuste is een zeer breed begrip en het surrealisme
bakent hiermee geen duidelijk terrein af. Er is ook geen echte grens
met die oudere stroming: het symbolisme. Het aantal onderwerpen of manieren
van werken is onbegrensd. Het surrealisme was dan ook vooral een "beweging".
Hun eerst plastici werkten abstract: lijn en vorm als spontane uitingen
van het onbewuste. |
Man Ray: "Violon of Ingres" 1924 |
|
|
Dali en Bunuel: scènes uit de film
"Un Chien Andalou" 1929 |
Vermits een "isme" als een onmisbare schakel werd beschouwd in de
evolutie van de kunst, diende men ook haar voorlopers te bepalen. Zo werd De Chirico, hoewel een figuratieve schilder, tot voorloper benoemd, vanwege het droomeffect van zijn landschappen. Tot grote ergernis van Breton,
en helemaal niet passend bij het idee van "evolutie" in de schilderkunst,
had de Chirico zijn stijl toen al de rug toegekeerd: namelijk in 1919, toen hij
op een tentoonstelling in Rome slechts één werk had verkocht.
Hij schilderde vanaf toen paarden, mythen, legenden. Af en toe maakte hij terug een werk in zijn "oude"
stijl.
Voorlopers
vonden de surrealisten ook in de literatuur, bij de symbolisten, maar
vooral "les chants de Maldoror" van Comte de Lautréamont,
een werk uit de 18de eeuw. In het theater was het vooral A. Jarry met
zijn satirische klucht Ubu Roi in 1890, uitvinder van de wetenschap "pataphysica":
"alle natuurwetten zijn uitzonderingen, die iets vaker voorkomen
dan andere".
Bij de eerste deelnemers aan de beweging waren de dichter Eluard en de
schilders Masson, Tanguy en Ernst. Massons stijl lijkt op Campendonck,
een niet-streng kubisme, grotendeels abstract, met hier en daar een herkenbare
figuur. Tanguy schilderde landschappen vol onherkenbare, maar scherp uitgebeelde
vormen. Zijn schilderijen lijken onderzeese werelden. Er zijn veel discussies
gevoerd over de vraag als Tanguy's werk nu abstract is, of figuratief.
Ernst werkte op veel verschillende manieren, zowel abstract als figuratief.
Al vrij snel kwam Miro erbij. Hij werd als abstract schilder beschouwd,
omdat hij de herkenbare vorm zo styleerde en reduceerde tot het een soort
symbolen werden, alleen nog voor hem herkenbaar. Onder Bretons dictatuur
was er een vlot komen en gaan van leden. Zo hadden Ernst en Miro
in 1926 decors gemaakt voor het ballet van Diaghilev, die als het summum
van burgerlijkheid werd aanzien. Ze werden uitgestoten door Breton en
kwamen later terug bij de beweging. Ernst heeft altijd zowel zijn eigenheid
als zijn vriendschap voor Breton weten te behouden. |
|
|
Arp,
die wandreliëfs maakte in sterk gestyleerde vormen, trok zich in
1928 uit de groep terug. Calder vond in '26 de mobile uit. Ernst maakte
in '25 zijn frottages. De Belg Fritz van den Berghe ging ook geleidelijk
meer naar het surrealisme over in '26 – '27, zoals bijvoorbeeld
"Geboorten" of "Ontwaakte Droom", zonder ooit lid
te zijn geweest van Bretons groep. Net als Ernst experimenteerde hij met
diverse technieken en structuren. Geheel los stond ook de Pool
Witkewicz,
die in 1920 al zijn surrealistische stijl had met fladderende figuren
en kleurvlakken in diverse vormen. Breton beschouwde Picasso ook als surrealist,
maar die had geen behoefte om toe te treden tot de groep. Inderdaad werkte
Picasso in die tijd vaak surrealistisch, zoals bijvoorbeeld "De Kus"
(1925), "Figuur" ('27), "Hoofd" ('29), "Figuren
aan de Kust" ('31), enzovoorts... (zie thumbnails rechts). Ook Chagall had vriendelijk geweigerd. |
Pablo Picasso, La Femme aux Pigeons, 1930 |
|
|
René Magritte, "Miroir Vivant" 1928 |
In 1927 trok Magritte naar Parijs om er zijn zeer figuratief surrealisme
te presenteren, dat hij in '26 was gestart. Magritte wou weergeven hoe
we de werkelijkheid niet kunnen zien, maar slechts het beeld dat wij errond
vormen: "ceci n'est pas une pipe". Door het bij en aan elkaar
plaatsen van beelden, of door er opschriften bij te plaatsen die dit beeld
normaliter niet bij ons oproepen, wil hij de patronen in ons brein verbreken en ons
daardoor openen voor het onbewuste. Toch zijn Magritte's werken geen droog
intellectualisme, vaak zelfs heel poëtisch. Hij experimenteerde
ook met andere dingen, zoals woorden op een doek schrijven die een landschap
in ons oproepen, want ook elk woord associëren wij met een beeld.
|
|
|
In 1929 kwam ook Dali tot vreugde van Breton naar Parijs, hoewel Breton
toen al zijn bedenkingen had. In 1929 draaide de film van Dali en Bunuel:
"Un Chien Andalou". Tussen '29 en '34 maakte Dali zijn kleinste en beroemdste
surrealistische werken, nadat hij in '28 was overgeschakeld van kubisme en nauwkeurig realisme op surrealisme. Zoals de andere surrealisten voelde hij zich ook aangetrokken
tot het fenomeen krankzinnigheid. Hij bejubelde het "paranoïde
talent": het vermogen om meer dan één realiteit te
zien in eenzelfde tafereel. Zo zag hij in het "Angelus" van
Millet een vloed aan sexuele symbolen. De legende van Willem Tell vond
hij kannibalistisch: de vader wou zijn zoon opeten. |
Surrealists Tristan Tzara, Paul Éluard, André Breton, Hans Arp, Salvador Dalí, Yves Tanguy, Max Ernst, René Crevel and Man Ray, Paris 1933
|
|
|
Andere stijlen
Felixmüller schilderde expressionisme totaal buiten die Brücke. Hij schilderde
als aanklacht tegen de oorlog, net als Dix en Grosz, maar ook tegen sociale
uitbuiting. In 1917 - 18 experimenteerde hij wat kubistisch, maar keerde
ervan terug, hoewel er altijd iets van overgebleven is in zijn werk. Rond
1925 veranderde zijn stijl.
Paul Klee schilderde nog steeds tussen Campendonck, abstract en naïef
in. Müller schilderde een erg commercieel en sentimenteel expressionisme. Heckel ging over op braaf en krachteloos werk. Ook bij Kirchner zullen
de borstelstreken en scherpe hoeken later plaatsmaken voor rustige, effen
kleurvlakken, en ronde golvende contouren (bvb. "naakt in het bos",
1934). Hij zal zelfmoord plegen in 1938, Hitler gaf toen de genadeslag
aan wat er van het expressionisme overbleef.
Op een internationale tentoonstelling in 1920 van Frans en Belgisch kubisme
hing ook Permeke. Hij begon soberder te werken, vaak in één
kleur. Zijn doeken werden somber, of in een sterk licht-donker-contrast,
zoals in de romantiek. De figuren simpel gestyleerd en snel gevormd, de
proporties verdraaid voor de expressie. Zo bleef hij werken tot 1951,
hoewel afwisselend met andere schilderwijzen. Leon de Smet verliet in
1921 zijn prachtig impressionisme voor expressionisme, maar behield er
toch nog iets van in zijn werk. |
|
Chaim Soutine, La Place du Village, Céret, ca. 1920 |
In
1919 groeide de naar Frankrijk uitgeweken Rus Soutine al naar zijn definitieve
stijl. Alles wordt vervormd, kromgebogen. Hij speelt met perspectief:
een weg loopt door het doek als op een luchtfoto, met huizen die vanop
de grond worden gezien. Zijn werk werd abstracter, je moet goed kijken
om figuratieve elementen terug te vinden. De natuur is een wirwar van
krommende kleurlijnen, huizen zijn gekromde vlakken, hij werkt kleurrijk
in de techniek van diverse kleuren door elkaar en vol beweging.
|
|
|
Hij schilderde
ook stillevens met kadavers en portretten met verwrongen gezichten.
Monet werkte aan grote wandschilderijen van zijn waterlelievijvers tot
aan zijn dood in '26, en ondanks de cataractproblemen aan zijn ogen. De
figuren verdwijnen steeds meer, tot bijna abstract. Hij werkte zowel met
dunne door elkaar lopende lagen zoals bij Turner, als met diverse "wilde"
borstelstreken en vlakken.
Kandinsky schilderde in '23 afgelijnd geometrisch abstract. In '25
waren er al speelse overgangen, in '36 zal zijn werk terug speels zijn
en met zijn surrealistische figuurtjes doet hij dan sterk aan Miro denken.
In Polen schilderde Pronaszko een soort glasraamkubisme, sterk naar abstract
gaand. Vanaf ongeveer '22 keerde hij terug naar een stijl die aan Degas
doet denken. Chwistek werkte in een vrij kubisme, en doet soms aan Matisse
denken. Czyzewski schilderde een soort abstract met figuratieve elementen,
zoals Chagall of Klee. Waliszewski een expressionisme tussen Matisse of
een slordig fauvisme. Berlewi werkte abstract. Makowski expressionistisch
naïef met gekke poppefiguurtjes, bijvoorbeeld "kindertheater"
(31). Cybis was een (opzettellijk) naïeve schilder, hij maakte "primavera"
in '36. Hij maakte deel uit van de "Saint-Lucas Brotherhood",
een groep die teruggreep naar Botticelli. Hij maakte ook keramiek. Ook
Tsjechië had zijn kubisten, bijvoorbeeld Král, er werden complete
kubistische interieurs gemaakt. |
Yves Tanguy, "Sans Titre", 1928, voorbeeld van abstract surrealisme |
Kubistische meubels |
|
|
Copyright voor de tekst op alle pagina's van deze Geschiedenis van de Moderne Schilderkunst: Johan Framhout; tekst geschreven in 1990-92; herzien en op het internet geplaatst in 2005.
Praag, Grand Cafe Orient, voorbeeld van een kubistisch interieur |
|
Unity Temple Interieur, Chicago, Oak Park 1908 |
|
Felice Casorati
Portrait of Silvana Cenni 1922 |
Georgia O'Keeffe
Grey Line with Black,
Blue and Yellow 1923
|
Camille Bombois
Foreign Athlete c. 1930
|
Piet Mondrian
Tableau 1 1921 |
Lazlo Moholy-Nagy
CXII 1924
|
|
|
|