|
|
Over-stromingen, Geschiedenis
van de moderne Schilderkunst, 1910 - 20
|
1910 - 1920: ONDANKS DE WERELDOORLOG |
We
zagen hoe diverse schilders zich losmaakten van de academici, om vrijer
te schilderen. Hier en daar hadden zij contacten met elkaar of vriendschapsbanden.
Ze werden pas erkend nadat ze in de "kast" impressionisme waren ondergebracht. Een nog veel grotere "kast" om schilders
in te klasseren, was die van het symbolisme, een term van late datum, bovendien
Frans van makelij en eigenlijk doelend op Moreau en Redon. Toen de term ingang vond, waren sommige van
hun schilders al dood en bovendien was het symbolistisch schilderen
geen Franse uitvinding.
De impressionisten stonden niet achter Maus' democratische
opvatting van de vrijheid van stijl van elke kunstenaar. Ze waren zelf
nog niet erkend toen Ensor, Van Gogh en Gauguin tussen hun werken hingen,
vaak sterk ingaand tegen hun impressionistische stijl. Gauguin had zelf
onverzettelijke meningen over hoe kunst er móest uitzien: allesbehalve
zoals bij de impressionisten. Hoe moest het publiek of de klant dan hun
nieuwe stijl leren aanvaarden, tegen de academici en autoriteiten in? |
click the thumbnails
Marcel Duchamps
Nude coming down the stairs no. 2
1912
Umbert Boccioni
Charge of the Lancers 1915
Georges Braque
Man with Guitar 1911
Pablo Picasso
The Pigeon with the little Peas 1911
Pablo Picasso
Guitar, Bottle, Fruit Dish and Glass on a Table 1919
Jean Metzinger
Natura Morta 1911
Wassily Kandinsky
Sketch 2 for Composition 7
Heinrich Campendonck
Red image with horses 1914
Arnold Schönberg
The Burrial of Mahler 1915
Franz Marc
The red Deer
Lyonel Feininger
Ships 1917
Robert Delauney
The tall Portugese 1916
Fernand Leger
City 1919
Frantisek Kupka
Cosmic Spring 1913-14
Paul Klee
Rose garden1920
Francis Picabia
Funny's Wedding 1914
Marianne von Werefkin
Schneewirbel 1915
Gabriele Münter
Jawlensky and Werefkin 1908-09
Ernst Ludwig Kirchner
The red Tower in Halle 1915
Albert Gleizes
The Swimmers 1912
August Macke
Girls under the Trees1912
Roger de la Fresnaye
Conjugal life 1913
Marc Chagall
I and the Village 1911
Marc Chagall
The Fiddler 1914
Oscar Kokoschka
The Bride and the Wind 1914
Pavel Filonov
Pancake Tuesday
(maslenitsa)
1914
Giorgio de Chirico
l' Enigma dell Arivo 1912
Giorgio de Chirico
Le Muse inquietanti 1918
Claude Monet
Reflections of clouds on the water - Lily Pond 1920
Max Ernst
You need Satan
Gustave Klimt
The Friends 1916-17
E. Reginald Frampton,
Flore des Alpes,
before 1918
Frits van den Berghe
Malpertuus1920
Zbigniew Pronaszko
Portrait of the Architect Wasilkowski 1919
Syd Long (Australia)
The Spirit of the Plains 1914
Richard Miller
La Toilette 1914 |
|
Etienne-Jules MARREY
faisant vibrer une longue tige de bois
1887
Etienne-Jules MARREY
Le coup de marteau
1895 |
Inmiddels was het klimaat veranderd. Nieuwe stijl was mode, aanvaard en
geprezen mits het in een "isme" was ingedeeld. Het idee van
de evolutie als synoniem voor vooruitgang, fundeerde dit. Daar onze maatschappij als gevolg van vooral
onderwijs en techniek zo snel veranderde, kreeg men met het idee van een
beloftevolle toekomst voor de mensheid, die men dacht te kunnen bepalen. Ook de kunst moest mee evolueren en er moest dus een draad zijn die de
juiste plaats aangaf van een vernieuwing. De maatschappij evolueerde naar
een toekomst vol welstand en humanisme, met Europa in de hoofdrol. Of
zelfs nog verder: naar een ultieme wereldverlichting. De kunst moest dus
wel mee evolueren naar een sublieme eindtoestand. En alle vernieuwingen
in de kunst dienden gezien te worden als stappen in de richting van het
toekomstige gouden tijdperk.
Dit geloof, vermengd met nationale gevoelens,
zorgde ervoor dat men een kunststroming van eigen land wou bestempelen
tot de enig mogelijke en onontkoombare vernieuwing. Ook de artiest wou
zijn werk propageren als de onmisbare schakel in de ketting van evolutie,
en zijn land als de enige plaats waar dit kon ontstaan. Zo ontstond er
een bittere rivaliteit tussen het vooral Franse kubisme en het Italiaanse futurisme. |
|
|
In 1909 ontstond in Italië het futurisme als een literaire beweging,
aangevoerd door de dichter en toneelschrijver Marinetti. In 1910 verscheen
het tweede manifest, dit keer mee ondertekend door schilders: Boccioni,
Carra, Russolo, Balla en
Severini. Het overheersende motief was de dynamiek van het moderne leven: snelheid, staal en grote drukte. Aktie en opwinding
moesten in de plaats komen van bespiegeling.
Het idee om beweging in een tweedimentionaal vlak uit te beelden was niet nieuw. In 1878 maakte Eadweard Muybridge zijn "Horse in motion", meerdere foto's op hetzelfde papier, om een einde te maken aan de lang aanslepende discussie of een paard in galop op zeker moment met alle vier zijn hoeven tegelijk van de grond komt, wat inderdaad het geval is. Dit wordt beschouwd als de allereerste film. In 1912 schilderde Duchamps zijn "Naakt dat de trap afkomt, nummer 2", duidelijk gebaseerd op dergelijke foto's (klik op de thumbnail in de rechterkolom). |
Eadweard Muybridge
Galloping horse 1878
|
|
|
Giacomo Balla, Mercurio passa davanti al sole Visto al Cannocchiale, 1914 |
De wederzijdse kritieken tussen kubisten en futuristen waren niet uit de lucht. De kubisten verweten
de futuristen dat ze sommige van hun ideeën en technieken gestolen
hadden. De futuristen zeiden dat de kubisten een academiekunst schiepen,
nog onbuigzamer dan datgene wat ze omverwierpen.
Maar ook in het kubisme zelf was een groot schisma. De ene groep werkte
naar een heel rustig kubisme, sober, mooi in vlakken verdeeld, gecentreerd
rond het midden of de middenas van het doek, erg naar abstract gaand
en heel beperkt van kleuren. We zullen dit gemakshalve het "strenge
kubisme" noemen. Dat waren vooral Picasso en Braque, die tussen 1909 en
1914 zo nauw samenwerkten dat ze soms hun doeken moeilijk uit elkaar konden
houden. Rond 1912 begonnen zij hout, zand, drukletters, karton... te integreren
in hun werk. |
|
|
Een heel andere groep, soms de "redelijke" of "gematigde"
kubisten genaamd (wij noemen ze de niet-strenge), bleef bij het figuratieve. Hun vlakken waren niet zo
uitgesproken en ook niet zo naar het middelpunt gecentreerd in strenge
composities. Leger, Gleizes, Metzinger, de la Fresnaye, le Fauconnier,
Lhote en Delaunay ontmoetten elkaar regelmatig in Puteaux. Ze stelden
jaarlijks tentoon in de Salon des Independents en de Salon d'Automne,
en later in de Salon de la Section d'or. Zij waren het die in het buitenland
veel navolging kregen: bijvoorbeeld Marc, Macke en Feininger in Duitsland,
of later Permeke in België.
De autoriteit had zich verlegd van academici naar critici of succesvolle
kunstenaars. Picasso was er zo een. Hij hield niet van de niet-strenge
kubisten, die zich niet aan zijn theorie wilden onderwerpen. Het gevolg
is dat zelfs tegenwoordig die strekking nauwelijks aan bod komt. Misschien
dat men Marc en Macke daarom liever bij de expressionisten indeelt, of
Permeke, Gustaaf de Smet en Frits van den Berghe onterecht tot de "Belgische
expressionisten" rekent. |
Jacques Villon, Meisje aan de Piano, 1902 |
|
|
Duitsland: kubisme, die Brücke en der blaue Reiter.
In München leerden kunstenaars elkaar kennen in de Neue Kunstlervereinigung,
de NKVM, tussen 1909 en 1911: Kandinsky als voorzitter, Jawlevsky, Werefkin,
Bechtejev, Kanoldt, Baum, Hofer, Erbslöch, Münter... Ze hielden
ook hun exposities samen met buitenlanders. Toen Kandinsky's "compositie
V" door de NKVM werd afgewezen, verlieten Kandinsky, Marc, Münter
en Kubin de vereniging. Marc en Kandinsky begonnen een soort jaarboek,
uitgegeven onder de naam "der blaue Reiter". Op hun eerste expositie
in 1911 hing hun werk met Münter, Schönberg, Macke, Campendonck
en Delauney. Zo spreekt men van een tweede "groep van Duitse expressionisten",
maar in feite was er geen groep, alleen een losse samenhang. De stijlen
waren erg verschillend: Kandinsky steeds verder naar abstract, Campendonck,
Delauney en Marc kubistisch, Münter expressionistisch, Schönberg
symbolistisch, enzovoorts... Ook de werken van Die Brücke werden
vanaf 1912 mee in de almanak opgenomen.
Van
Franz Marc vinden we vooral zijn dierschilderijen van vóór
1913 afgebeeld, ze zijn reeds in vlakken verdeeld en in onwerkelijke kleuren.
Ze zijn ook symbolistisch, zoals een citaat van hemzelf aangeeft: "De
onvrome mens, vooral de mannelijke, die mijn omgeving regeerde, raakte
mijn ware gevoelens niet, terwijl het ongerepte levensgevoel van het dier
al het goeds in mij liet opkomen". |
|
Franz Marc, Stallen, 1913 - '14 |
In 1913 werd Marc kubistischer:
lijnen reizen door het doek, als omtrekken of gewoon op zichzelf. Meetkundige
vormen kwamen op en kregen de overhand. Het werk werd glasraamachtig en
steeds abstracter. In 1914 was hij volledig abstract. |
|
|
Macke schilderde in 1913 een niet gecentreerd kubisme, met kleine vlakken,
als een puzzel. De figuren blijven herkenbaar, vaak naïef, soms in
een eenvoudig landschap. De kubist Campendonck schilderde kleurige, erg
gestyleerde figuren tussen onherkenbare, met contouren, evenals lijnen
op zich, kriskras door elkaar. In 1914 ging hij naar een meer geometrische
abstractie. Feininger schilderde landschappen, op een strengere manier
in vlakken gedeeld, "prismatisch".
Kandinsky schilderde in 1910 zijn "Eerste abstracte aquarel"
ofschoon hij anders nog halfabstract werkt, met vervormde figuraties.
Hij was onder de indruk van een tentoonstelling in Den Haag van de abstracte
schilderkunst van de rozekruisers in de 16de eeuw, die toen door hun eigen
leiding verboden werden figuratie te gebruiken. (Zij zijn nadien door
de Kerk uitgeroeid en hebben niets te maken met de latere Rose+Croix
van Peladan. )
Kandinsky
en Delaunay propageerden later hun abstracte kunst als de "bevrijding
van de figuratie". Zij vinden hun gelijke in Schönbergs "abstracte
muziek", maar zwijgen over Schönberg's erg figuratieve schilderijen. Kandinsky
gaf essays uit, waarin hij zichzelf zag als het noodzakelijk en logisch
vervolg van Cezanne, Monet, Van Gogh, Matisse tot Picasso.
Ook in het buitenland evolueerden schilders naar abstract : Kupka, Mondriaan,
Malevitsj. Hoelzel, een kunstenaar uit de Dachause kolonie, schilderde
in 1905 al abstract. |
|
Op de tweede tentoonstelling van Der blaue Reiter hingen ook Jawlevsky,
von Werefkin en Klee, die figuratief bleven. Klee werkte eerst nog erg
surrealistisch, later erg gestileerd naïef, in de trant van Campendonck.
Marianne von Werefkin werkte hoofdzakelijk in tempera, haar kleuren zijn
heel specifiek en emotioneel, bergen en figuren vaak onwerkelijke, dramatische
vervormingen. Haar werk is heel kleurig door de techniek van diverse tinten
door elkaar. Prachtig zijn bijvoorbeeld de apocalyptische "Liebenswirbel"
(rond 1917) en "Schneewirbel" (1915). |
Marianne Von Werefkin, Liebeswirbel, ca. 1917 |
|
|
Müller werd laat lid van die Brucke, in 1911, omdat zijn werk, net
als dat van Kirchner, Pechstein, Schmidt-Rottluf en Heckel door de "Berliner
Secession" afgewezen werd. Pechstein daarentegen werd door hen uitgenodigd
voor de jaarlijkse expositie. Hij zegde toe, waarop de anderen hem uit
Die Brücke zetten. In een lofrede van de Secession werd hij voorgesteld
als de leidende figuur van het expressionisme, en de anderen als meelopers
en nabootsers.
Gabriële Münter's werk is een voorbeeld van diversiteit in een
oeuvre. Toch is er een moeilijk te beschrijven eenheid. Er is ook niet echt
een evolutie in haar werk. Zij wisselde snel en schetsmatig werk, vlekkerig
en onafgebakend (bijvoorbeeld "Nach dem Tee", 1912, of "Abstraction",
1912) af met rustig verdeeld werk in vlakken, sterk omlijnd ("Russisch
Stilleben mit Teekanne", 1912). "Stilleben mit Japanfigürchen"
(1910 - 13) is eigenlijk abstract. Heel veelzeggend is de titel van haar
werk "Luisteren" waarop zij Jawlevsky, Kandinsky en Klee afbeeldde
terwijl ze discussiëerden over kunst.
In 1913 eindigde Die Brücke als Heckel, Schmidt-Rodluff en Müller
Kirchner verweten dat hij in zijn "Chronik" een eenzijdige,
verkeerde voorstelling gaf en zijn prestaties overschatte. |
|
Marc Chagall, De drinkende Soldaat, 1911 -'12 |
Meidner,
Steinhardt en Janthur vormden een kunstenaarskring, "die Pathetiker". Morgner schilderde in 1912 - '13 zijn figuren als silhouetten in diverse
kleuren, in opeengestapelde toetsen. Duchamps schilderde in niet-streng
kubisme, bijvoorbeeld "Mariée" (1912). Meidner was verrukt
door Robert Delaunay. Permeke schilderde zijn eerste goede werken, tussen impressionisme
en expressionisme in. Picasso en Bracque maakten sculpturen met afval
uit stortplaatsen.
Chagall schilderde in 1911 "Ik en het dorp". Daarvóór
maakte hij naïef-realistisch werk, volkse taferelen, portretten,
sober van kleur en met dikke borstel. Vanaf 1910 schilderde hij in een
niet-streng kubisme. Maar in plaats van het hele onderwerp uit elkaar
te halen en in vlakken te verdelen, en anders geschikt terug aaneen te
bouwen, waren bij hem ook de verschillende figuren losgeslagen, en ontmoetten
elkaar in de gekste posities, en in andere proporties. Chagall bevindt zich tussen
kubisme, symbolisme, surrealisme, expressionisme en naïeve kunst
in, kinderlijk en heel poëtisch. Kubistische trekken nemen toe en
af: sterk in "Adam en Eva" (1912), heel zwak in "De violisten"
(twee versies: 1912 - '13 en 1911 - '14).
Ook Kokosjka toont een kubistische invloed, dooreenwemelende vlakken en
schaduwen zijn verbonden door een web van kronkelende lijnen over heel
het doek. |
|
|
In Rusland begon Filonov zijn avant-gardestijl. Ook zijn werk heeft iets
van niet-gecentreerd kubisme, sommige werken ook van futurisme. De
figuren zijn heel naïef, hun positie in een landschap doet aan Chagall
denken, de gezichten aan Gustaaf de Smet. Maar het meest opvallend is
de vergaande detaillering waarbij het doek is gevuld met minutieuze wirwar
van vlakjes of figuurtjes.
Voorts was het symbolisme allerminst geëindigd. Khnopff en Spilliaert waren op hun hoogtepunt.
De Chirico maakte sfeervolle nostalgische landschappen
of stadszichten, met zware schaduwen, avondzonlicht en groen-turquoise
lucht. De kleuren doen aan de Duitse expressionisten denken. Klimt maakte
tussen 1910 en '18 nog enige mooie en minder bekende werken, tot hij stierf ten gevolge van een griepepidemie. |
Pawel Filonow, Vastennachtwake, 1913 - '14 |
|
|
Ook het impressionisme vond nog nieuwe kandidaten, zij variëren van laag niveau tot subliem. Vele van deze late impressionisten en symbolisten
bleven tot nog toe vrij onbekend. Monet schilderde in zijn grote tuin en maakte
de eerste grote muurwerken met waterlelies.
De oorlog: urinoirs in Amerika, dada in Zwitserland
Macke sneuvelde in 1914 in de oorlog (27 jaar oud), Beckman ging enthousiast
de oorlog in, die hij verheerlijkte. Hij werd ontslagen na een instorting.
Dix, Kokosjka, Marc vochten als vrijwilligers.
Leon de Smet vluchtte naar Engeland. Permeke maakte zijn eerste meesterweken,
toen hij herstelde van zware verwondingen: "De slachter", "De
ciderdrinker", "De vreemdeling".
Andere kunstenaars weken uit naar Amerika: Gleizes, Crotti, de Zayas,
Varèse, Picabia en Duchamps. Hun middelpunt was Stieglitz, een
pionier van fotografie, met zijn galerij en tijdschrift "291".
Duchamps had al ophef gemaakt op de eerste expositie van nieuwe Europese
kunst, de "Armory Show", in New York in 1913. De verontwaardiging
ten opzichte van de nieuwe strekkingen was enorm. Duchamps was zelf gestopt
met schilderen, en dreef de spot met alle kunst. Hij begon zijn "ready-made's"
in 1914 met een flessenrek uit de G.B. Hiermee werd hij geweldig populair
bij de bevolking in de V.S. In 1917 zette hij de eerste urinoir in het
museum. Het "werk" was aanvankelijk geweigerd, maar Duchamps
legde uit dat hij door de titel "Fontein" een nieuw gezichtspunt,
een nieuwe gedachte aan het voorwerp gaf. Duchamps maakte zijn "grote
glasraam": er staat niets bijzonders op 't glas, maar de figuren
zijn het eindresultaat van een ingewikkelde studie en vervorming.
Amerika getuigde lang van weinig smaak, en kende weinig meer dan haar "realisme". Het impressionisme was er laat op gang gekomen,
in de jaren '90, en vond in 1910 - '20 nog steeds nieuwe schilders, zoals
Frieseke en Miller. Nu Amerika eindelijk het impressionisme had aanvaard,
werd het overdonderd door Europees fauvisme, expressionisme, symbolisme,
kubisme, abstract, afvalsculpturen, enzovoorts... Na de shock en verwarring
van de "Armory Show", was het voor de V.S. een grote opluchting
dat ze een artiest hadden die mee spotte en van de kunst een intellectuele
bezigheid maakte. Het idee zelf werd voortaan centraal gezet en geprezen,
het kunstwerk op zich werd onbelangrijk.
Ook in Zürich, Zwitserland, kwam de kunst in het ridicule terecht,
maar hier was dat een gevolg van de oorlog en bedoeld als een aanklacht.
Het cabaret Voltaire begon als iets rustigs, maar werd geleidelijk meer
agressief en absurd. De futuristen werden nagebootst, bijvoorbeeld met
het lezen van diverse gedichten tegelijk, of lawaaimuziek. Op de scène
hing werk van Picasso, Modigliani, Arp, Kandinsky, van Rees, Janco. Op
de "kubistische dans" en publieke scheldpartijen antwoordde
het publiek met het gooien van divers materiaal naar de artiesten. Aanvankelijk
geshockeerd, begon het publiek zich hiermee te amuseren, dada werd een
burgerlijk verzetje.
Arp vernietigde al zijn kubistisch en futuristisch werk van vóór
de dada-periode. Arp en Tauber maakten collages door materiaal (stof, papier...) te laten vallen op het oppervlak - het toeval als hoogste wet.
Deze werken mochten ook snel aftakelen. Ze verzamelden hout en stenen
uit bossen en langs meren. Ze hadden minachting voor alles wat kunst was.
Toch hadden ze geen contact met Amerika.
Apollinaire stierf als gevolg van zijn verwondingen in 1918. Breton, Aragon,
Arp, Ernst en Baargeld gingen in 1919 naar Keulen en organiseerden een
"expositie" van dada met allerlei absurde toestanden, zoals
een jong meisje dat in haar communiekleed obscene poëzie voorlas. Een
inval van de politie was het gevolg van een van de tentoongestelde werken, dat als groot
schandaal beschouwd werd. Toen bleek dat het om een werk van Dürer ging,
liet men de manifestatie met rust .
Schwitters maakte collages van allerlei weggooirommel van de straat. Ernst maakte collages met figuren die hij uit tijdschriften en kinderboeken
knipte. De collage was in 1912 al door Picasso toegepast, en zelfs al
door Klimt in 1902 voor zijn Beethovenfries. Breton en Soupault sloten
zich op in een donkere kamer om met vrije associaties "gedichten"
te maken in "automatisch schrift".
In 1920 kwam Tzara naar Parijs en introduceercle dada. Het gekke gedoe
kende groot succes. Ze gaven verkeerde info aan de pers en bedrogen het
publiek, dat zich kon uitleven met tomaten en eieren.
Toen Breton en Tzara ruzie kregen in 1921 was dada zo goed als afgelopen,
al ging Tzara er nog even mee door. Breton en Soupault gaven hun automatische
schrijfsels uit onder de titel: "Les champs magnetiques". |
|
België
In 1917 schilderde Permeke expressief en kubistisch, buiten enige bijna
abstracte "landschappen". Veel aardetinten, maar met vaak toch
rijke kleur. De verf lag vaak dik, figuren waren duidelijk omlijnd, in
dikke contouren. Tekenen en schilderen liepen door elkaar: zijn tekeningen
lijken net schilderijen en vice versa. De lijnen, vlakken en streken
zijn recht, hoekig, krachtig, wat veel vlakken vormt en het werk kubistisch
maakt (niet-gecentreerd). Ook de robuuste gestalten en gezichten zijn
in die aard. Hij bleef zich inspireren op de primitieve kunst. Gustaaf
de Smet, Van den Berghe en Constant Permeke hadden een verzameling Afrikaanse
sculpturen.
Fritz van den Berghe verliet in 1916 zijn impressionisme met "De
schilder": een dramatisch landschap met silhouet, in vage vormen,
vale kleuren, zonder toetsen. Vanaf 1919 - '20 werkte hij meer in de trant
van Permeke, met veel vlakken, aardekleuren, hoekige geblokte lichamen
en gezichten, overwegend donker. In "Kermisvolk" (1919) experimenteerde
hij al met diverse technieken.
Ook Tytgat en Gustaaf de Smet schilderden expressionistisch.
Copyright voor de tekst op alle pagina's van deze Geschiedenis van de Moderne Schilderkunst: Johan Framhout; tekst geschreven in 1990-92; herzien en op het internet geplaatst in 2005.
|
Constant Permeke, Oostendse Visser, 1920 |
|
|
|
|