naar startpagina van geschiedenis naar overzicht van geschiedenis schilderkunst1880-1890 schilderkunst 1890-1900 schilderkunst 1900-1910 schilderkunst 1910-20 schilderkunst 1920-30 schilderkunst na 1930 schilderkunst in china schilderkunst in japan tijdlijnen van enige schilders elke maand 4 nieuwe afbeeldingen schilderkunst geschidenis van de kleurstoffen

Over-stromingen, Geschiedenis van de moderne Schilderkunst, 1800 - 1860

Jacques-Louis David (1748-1825) was de belangrijkste schilder van het neoclassicisme. Op zich was deze richting reeds een revolutie in het schilderen, die zich afzette tegen de romantiek. Jachttaferelen, stillevens met jachtbuit, visvangst, wijnflessen en halfgeschilde citroenen, religieuze scenes, mystieke landscappen en ruïnes, sociale aanklachten, zij moesten wijken voor geschiedenispropaganda, patriottisme en Romeinse geschiedenis. Enkel portretten bleven even belangrijk. Er werd terug haarscherp geschilderd, naar esthetische normen uit de klassieke oudheid, met afgelijnde figuren die dramatische houdingen aannemen in complexe, maar statische composities. Veelkleurig, maar getemperd, werd verkozen boven bruinen werken. Deugd, heldenmoed en patriottisme in een realisme dat streng onderhevig was aan idealisering. Geen spontaniteit in het werk, geen stroken ontsproten aan emoties, koud en genadeloos.

Het neoclassicisme werd de favoriete schilderkunst voor wie wou heersen, heroisch en spartaans. In de tijd van de Franse revolutie leefde de bevolking in permanente angst, ellende en grote hongersnood. Adel en royalisten waren afgeslacht. De gematigden onder hen werden vervolgens afgeslacht door de extremen. Niemand wist nog wat hij mocht zeggen, want wie het ene moment bij de machtshebbers stond, werd bij de volgende naar de guillotine gestuurd. David was ze allemaal te vriend. Hij was lid van revolutionaire regeringscomitees, was favoriete schilder van Marat, zowel als Robespierre. Dat was niet altijd gemakkelijk, hij kreeg opdracht voor een schilderij met 500 mensen van de jakobijnen, dat nooit afraakte, want wie de helden waren, werden plots de schurken, het kon nooit snel genoeg worden geschilderd. Nadat Robespierre en de zijnen waren gelyncht, werd David evengoed de schilder van Napoleon. Toen die zich tot keizer had laten kronen, werd David hofschilder. "De kroning van Napoleon en Joséphine de Beauharnais" (1807) heeft een oppervlakte van meer dan 50 vierkante meter. Zoals altijd geidealiseerd, zijn broer Joseph en zijn moeder staan erbij terwijl zij in werkelijkheid niet aanwezig warenwegens ruzie. Later vond Napoleon dat David hem te dik had geschilderd, en verhuisde het werk naar het Louvre, hij verving het werk door een ander werk van David over hetzelfde onderwerp. Omdat de schilder ooit de doodstraf voor Lodewijk XVI mee had ondertekend, werd hij in 1816 verbannen, en vestigde hij zich in Brussel. Hij schilderde er zijn laatste meesterwerk “Mars, ontwapend door Venus” (1824). David heeft meer dan 400 leerlingen tot schilder opgeleid.

Jacques-Louis David, the coronation of Napoleon, 1807

Jacques-Louis David, Mars, désarmé par Venus, 1824

William Blake, God judging Adam, ca 1795

William Blake, Jacob"s dream, 1805

William Blake, Europe, The ancient of days, 1827

William Blake, The great red dragon and the woman clothed with the sun, 1805-10

Caspar David Friedrich, Kreidefelsen auf Rügen, 1818

Caspar David Friedrich, Felsenlandschaft im Elbsandsteingebirge, 1822

Caspar David Friedrich, The sea of ice (The wreck of hope), 1823-24

Caspar David Friedrich, Errinnerungen aan da Riesengebirge, ca 1835

Caspar David Friedrich, Der Wanderer über dem Nebelmeer, 1818

Francisco Goya, De parasol, 1777, olieverf op doek

Francisco Goya, La Maja desnuda, 1800, olieverf op doek

Francisco Goya, De verdrinkende hond, 1820-23, olieverf op doek

Francisco Goya, El tres de Mayo, (De derde mei), 1814, olieverf op doek

Francisco Goya, El aquelarre (de heksensabbat), 1821-23, olieverf op plaaster

Francisco Goya, Pelgrimstocht naar de fontein van San Isidro, 1819-23

Dominique Ingres, Portrait de Princesse de Bronli, 1853

Dominique Ingres, La source

Dominique Ingres, L' Apotheose de Homer, 1827, olieverf op doek

Eugène Delacroix, Femmes d' Algerie,

Eugène Delacroix, Le mort de Sardanapalus, 1827

Eugène Delacroix, Le mort de Sardanapalus, 1844

Eugène Delacroix, Tête de lion

Eugène Delacroix, foto van zijn palet

John Constable, The cornfield, 1856

John Constable, Hadleigh castle, the mouth of the Thames, morning after a stormy night

John Constable, Coastel scene with cliffs, ca 1814, olieverf op papier

John Constable, Yarmouth Jetti, >1823,

John Constable, Seascape study with rain cloud, 1824-28, olieverf op papier

John Constable, Study of cloudy sky, ca 1825, olieverf op papier

William Turner, Rome, from mount Aventine,

William Turner, Hannibal and his army, crossing the Alps, 1812, oil on canvas

William Turner, The fighting Temeraire, oil on canvas

William Turner, The dark Rigi, the lake of Lucerne, 1842, watercolour

John Martin, Joshua, commanding the sun to stand stillupon Gibeon, 1816, oil on canvas

John Martin, Seventh plague of Egypt, 1923, oil on canvas

John Martin, Belshazar's feast, 1820, oil on canvas

John Martin, Sadak in search of the waters of oblivion, 1812, oil on canvas

John Martin, Ruins of an ancient city, 1810, oil on paper

Edward Hicks, Peaceable kingdom, ca1834, oil on canvas

Edward Hicks, Noah's ark, 1846, oil on canvas

Edward Hicks, The Cornell farm, 1848, oil on canvas

Edward Hicks, , The grave of William Penn, 1847-48, oil on canvas

Thomas Hicks, 1823-1890, Portrait of Edward Hicks painting the peaceable kingdom, 1839, oil

Friedrich Overbeck, Der Triumph der Religion in der Künsten, 1829-40

Julius Schnorr von Carolsfeld, Madonna mit Kind auf einen Gartenbank sitzend, 1845

Friedrich Overbeck, Portrait of the painter Franz Pforr

Friedrich Overbeck, Italia und Germania

Wilhelm von Shadow,

Wilhelm von Shadow,

Théodore Rousseau, Rivière dans un ravin, oil on canvas,

Théodore Rousseau, Evening (The parish priest), 1842-43, oil on panel

Camille Corot, Le pont de Narni, 1827

Camille Corot, Forêt de Fontainebleau, 1830, oil on canvas

Camille Corot, Orheus leading Eurydice from the underworld

Camille Corot, Paysage à Arleux-du-Nord

Camille Corot, Paysage à Coubron, 1870-72, oil on canvas

Camille Corot,

Gustave Courbet, l'Atelier du peintre, 1854-55

Gustave Courbet, Château d' Ornans, 1855, oil on canvas

Gustave Courbet, Plage de Normandie, 1872-75, oil on canvas

Gustave Courbet, Seashore, 1863, oil on canvas

Gustave Courbet, Vagues, 1869

Thomas Cole, The titan's goblet, 1833, oil on canvas

Thomas Cole, The course of empire, teh consummation of empire, 1836, oil on canvas

Thomas Cole, The voyage of life: youth, 1842, oil on canvas

Thomas Cole, Scene from 'The last of the Mohicans', Cora kneeling at the feet of Tamenund, 1827, oil on canvas

Samuel Morse, The chapel of the Virgin at Subiaco, 1830, oil on canvas

Frederic Edwin Church, Morning in the tropics, ca1858, oil on canvas

Frederic Edwin Church, Aurora borealis, 1865, oil on canvas

Frederic Edwin Church, Rainy season in the tropics, 1866, oil on canvas

Frederic Edwin Church, The Aegean Sea, 1877, oil on canvas

Martin Johnson Heade, Approaching thunderstorm, 1859, oil on canvas

Albert Bierstadt, Valley of the Yosemite, 1864, oil on paperboard

Albert Bierstadt, A storm in the rocky mountains, mt. Rosalie, 1966, oil on canvas

Albert Bierstadt, Among the Sierra Nevada, California, 1868, oil on canvas

Albert Bierstadt, California Spring, 1875, oil on canvas

Samuel Palmer, Coming from evening church, 1830,

Samuel Palmer, Rocky landscape in Wales, ca1835-36, watercolour, gouache

Samuel Palmer, Old England's Sunday evening, watercolour over pencil, heightened with bodycolour, scratching out and gum arabic

Samuel Palmer, La Vocatella, a chapel built by a hermit near Corpo de Cava, in the neighbourhood of Salerno and Naples, 1844, pencil, watercolour and bodycolour heightened with gum arabic and with scratching out on paper

Samuel Palmer, The street of tombs, Pompeii, pencil, pen and brown ink and watercolor, heightened with bodycolor

Ford Madox Brown, The seeds and fruits of English poetry, 1845

Dante Gabriel Rossetti, The girlhood of Mary Virgin, 1848-49, oil on canvas

Dante Gabriel Rossetti, Ecce ancilla domini, ca 1849, oil on canvas

 

Jacques-Louis David, Dood van Socrates

 

William Blake (1757-1827) was een Engelse dichter, schilder en graficus die tot de romantiek behoorde, zelfs pre-romantisch genoemd. Hij had een geheel eigen visie op het leven en noemde zijn werk profetisch. Hij schreef en schilderde in Londen een omvangrijk oeuvre bij elkaar. Hij vond weinig erkenning in zijn leven, latere critici prezen zijn creativiteit, expressiviteit met filosofische en mystieke onderstroom. Hij probeerde in het reine te blijven met de Engelse kerk, en eigenlijk met alle religies, hoewel er satire was en ironie. Zijn vader was kleermaker, op zijn tiende stopte hij met school en zijn moeder onderwees hem verder, terwijl ij ook les volgde in de tekenschool van Henry Pars. Van jongsaf had hij vizioenen, zoals God’s gezicht tegen zijn venster, engelen en bezoek van Ezechiël (Ezekiel). Zijn vrouw Catherine Boucher, zelf een artieste en graficus, stak bijna 45 jaar lang al haar tijd in het helpen aan zijn werken, die er anders nooit waren. Zij schafte zelfs de verfkleuren aan, en mengde kleuren voor hem. Toch had hij later ook nog een concubine. Aan het aantal boeken dat Blake en zijn vrouw zich aanschaften, dienden zij aanvankelijk welgesteld geweest te zijn.

In 1772 werd hij voor zeven jaar leerling van de graveur James Basire. Op zijn 21ste werd hij zelfstandig graveur. Door een opdracht afbeeldingen van gotische kerken in Londen te maken werd hij erg vertrouwd met de gotische stijl. In 1779 werd hij student aan de Royal Academie van Old Somerset House, kosteloos. Hij rebelleerde er tegen wat hij de “onafgewerkte stijl” vond van Rubens, waar net zijn leraar, Joshua Reynolds, zo hoog mee opliep. Hij kantte zich tegen Reynolds ideaal van “generalisering” van de kunst, en had het meer voor Michelangelo en Raphaël. Hij stelde wel mee tentoon in de Academie. In 1783 verscheen zijn eerste bundel “Poetical Sketches”. In zijn “Visions of the daughters of Albion” verdedigde hij vrouwenrechten en kantte zich tegen gedwongen huwelijken. Hij bedacht een nieuwe reliëf-graveertechniek waarbij zijn prints handmatig werden beschilderd met waterverf. Blake schreef en schilderde “Milton” van 1804 tot 1808. In 1804 begon hij ook aan “Jeruzalem”, zijn meest ambitieuze werk. In 1808 ontmoette hij Samuel Palmer, die tot een groep kunstenaars behoorde die zich de “Shoreham Ancients” noemden. De groep deelde Blake’s afwijzing van moderne trends en zijn geloof in een nieuw artistiek tijdperk dat kwam. Zijn “Divine Comedy” van Dante was een opdracht in 1826 van zijn vriend Linnell. Door zijn dood in 1827 bleef het onaf. Na zijn dood beweerde zijn vrouw dat zij in contact bleef met hem, zij raadpleegde hem voor elke nieuwe uitgave. Na haar dood nam Tatham het over. Toen die lid werd van de fundamentalistische “Irvingate church” werd werk van Blake vernietigd, niemand weet hoeveel. Zijn latere werk had een eigen mythologie met complexe symboliek. Blake had een ingewikkelde relatie met de idealen van Verlichting. Hij verwierp de theorieën van Newton over het universum om religieuze reden.

Blake werkte dekkend in waterverf. Hij experimenteerde met technieken. Bij “Newton” zien we links decalcomanie: waterverf vermengd met lijmpap op een ander papier, dan afgedrukt en gewreven op het werk. Later zal Max Ernst dezelfde techniek vaak gebruiken.


 

William Blake, Newton, 1795-ca1805, ink and watercolour on paper

 

Caspar David Friedrich (1774-1840) was een Duitse mystiek-romantische landschapsschilder. Contemplatieve meselijke figuren plaatste hij voor een uitgestrekt landschap. Met Turner en Constable had zij zijn liefde voor natuur gemeen, en de afkeur voor materialisme en de opkomende industrialisering. Hij was al vroeg een bekend en erkend schilder, maar in zijn laatste jaren verloor het publiek alle belangstelling voor mystieke landschappen, hij stierf in armoede. In 1906 kwam de belangstelling voor zijn werk even terug met onder meer een grote tentoonstelling in Berlijn met 32 van zijn werken. Hij was van grote invloed op de latere symbolisten.

Friedrich was de zoon van een kaarsen- en zeepmaker. Op zijn zevende stierf een zus, waarna nog een andere. Nog later zag hij zijn jongere broer door het ijs zakken en verdrinken. In 1790 begon hij zijn kunstloopbaan als private leerling van Johann Gottfried Quistorp aan de Universiteit van Greifswald. Die liet zijn leerlingen ook buiten tekenen. Hij studeerde ook literatuur en esthetica. Hij studeerde nog bij andere schilders, zoals de landschapsschilder Jens Juel. In 1798 ging hij definitief in Dresden wonen. Hij experimenteerde met etsen en houtsnedes, werkte vaak in potlood schilderde vooral in inkt, spia en waterverf. Behalve het werk “Landschap met tempel in ruïne”, 1797, begon hij nog niet met olieverf alvornens hij zijn bekendheid kreeg. Hij won een prijs in 1805 op de wedstrijd van Goethe. Toen de Pruissische kroonprins twee werken kocht werd hij verkozen als lid van de Berlin Academy in 1810., maar hij keerde zich af van de Pruisen in 1816 en werd lid van de Saxon Academy met een jaarlijkse uitkering. Een stoel als professor bekwam hij nooit, men vond zijn werk te persoonlijk, zijn visie te individueel. In 1818 trouwde hij een dochter van een dyer. In 1818 schilderde hij “Chalk Cloffs on Rügen” en “Wanderer obove the sea of fog”. In 1822-23 “Rocky landscape in de Elbe”. Ook in Rusland vond hij erkenning, een groothertog bezocht zijn studio en kocht een aantal werken. Hij was bevriend met andere schilders, zoals Philipp Otto Runge, Georg Friedrich Kersting en Johan Christian Clausen Dahl. In 1823-24 schilderde hij zijn “The sea of ice”. In zijn leven had hij verschillende periodes van depressiviteit, dan knemerkten zijn werken zich door de aanwezigheid van uilen, gieren, kerkhoven en ruïnes. Meer en meer kwamen ook Germaansefolklore voor, gebruiken en mysthologie, zoals “Old heroe’s graves” van 1812. Duidelijk invloed van hem is te zien bij schilders als Johan Christian Dahl, Arnold Böcklin, Arkhip Kuindzhi, Ivan Shishkin, Albert Pinkham Ryder, Ralph Blakelock, de schilders van de Huson River School en de luministen van New-England. Edward Munch, Max Ernst en René Magritte waren geboeid door zijn werk.

 

Caspar David Friedrich, Der Mönch am Meer, 1808-1810

 

Francisco José de Goya y Lucientes (1746-1828) was een Spaanse romantieke schilder en prentkunstenaar. Zijn stijl heeft een ommezwaai gekend, van neo-rococo tot expressionistisch-surrealistisch, gepaard gaande met zijn fysieke toestand. Hij wordt vaak ‘de laatste van de oude meesters en de eerste van de moderne meesters’ genoemd. Op zijn veertiende begonnen zijn studies onder Martinez, daarna verhuisde hij naar Madrid en volgde les bij Anton Raphael Mengs. Hij trouwde in 1773 en werd in 1786 hofschilder. Hij maakte veel portretten van aristocraten en royalties. Zijn laatste schilderijen en drukken waren meer sociaal en politiek gericht. Hij werd benoemd tot directeur van de Royal Academy in 1795. In 1799 werd hij eerste hofschilder (Primer Pintor de Cámera). In zijn naakt ‘La maja desnuda’ (1797-1800) en in andere werken toont hij de invloed van Velásquez. Zijn ‘La maja desnuda’ wordt soms omschreven als het eerste profane naakt, zonder allegorische of mythologische betekenis. Het model is onbekend, het kan de hertogin van Alba zijn, met wie hij een affaire had. Het model kan ook geïdealiseerd zijn. Het werk werd tijdens in leven nooit tentoongesteld, het werd veroordeeld door de inquisitie als obsceen. Een zware en onbekende ziekte maakte hem doof in 1793, waarna hij revolutionair anders schilderde, donkerder en pessimistisch. Zij begonnen twee weken na de oorlogsverklaring van Frankrijk aan Spanje.

Zijn ziekte maakte hem wanhopig, hij kreeg angsten en was bang voor geestelijke aftakeling. Ten onrechte, bleek later, hij bleef geestelijk gezond. Zijn stijlommezwaai was dan ook niet te wijten aan geestesziekte, maar was sociall geëngageerd. Wellicht was het sombere het gevolg van getuigenis van de wreedheden waar de mens toe in stat is, in de oorlog. De ziekte was kwellend, maar fysiek. Huidige vermoedens van diagnose zijn een verlengde hersenvliesontsteking, een opeenvolging van miniatuurberoertes of de ziekte van Menière. Ook loodverf kon meespelen, hij gebruikte veel loodwit en vermaalde ze zelf.

In 1799 publiceerde Goya 80 Caprichos-drukken met wat hji beschreef als "de ontelbare zwakheden en gekheid die men in elke beschaafde samenleving aantreft, en van de gewone vooroordelen en verwerpelijke praktijken met gebruiken, onwetendheid of zelfinteresse'. Dit wordt duidelijk samengevat in een van de titles 'De slaap van de reden produceert monsters'. Zijn etsen ‘Los Disparates’ tonen krankzinnigheid, asielen, heksen en fantastische figuren. In 1819-1823 maakte hij de muurschilderijen ‘Zwarte schilderijen’ in de Quinta del Sordo (huis van de dove mens). Deze 14 werken werden in olieverf direct op de plaasteren wanden van zijn huis geschilderd. Goya had dus geen bedoeling om tentoon te stellen, noch erover te schrijven, en sprak er wellicht nooit over. In 1824 verliet hij Spanje en trok naar Bordeaux met een jonge meid en gezellin. Een beroerte verlamde hem rechts en daarna stierf hij snel, op 82-jarige leeftijd.

 

Francisco Goya, La romeria de San Isidro (uit de serie 'black paintings', 1819-23)

 

Dominique Ingres (1780-1867) had het niet voor het werk van Delacroix. Ook hij leerde onder Jacques Louis David (vanaf 1797), aan het Ecole des Beaux-arts van Parijs. Hij nam al vroeg afstand van David's technieken en schilderde vooral preciese, realistische portretten. Zijn duidelijke omlijning en natuurgetrouwheid waren volgens hem in de trant van de oude Grieken. Hij had lange tijd in Italië verbleven en was duidelijk beïnvloed door de werken van Raphaël. Hij bleef trouw aan het neoclassicisme. Ingres had veel beroemdheden geportretteerd en Napoleon liet zich door hem portretteren nadat hij zich tot keizer had laten kronen.

 

Dominique Ingres, La grande odalisque, 1814

 

Eugène Delacroix (1798-1863) was officieel de zoon van de minister van Buitenlandse zaken, wellicht was hij in feite de zoon van Talleyrand. Hij begon zijn studies onder Pierre-Narcisse Guérin, waar hij ook Géricault leert kennen. Hij studeerde verder onder Jacques Louis David. Hij verbleef enige maanden in Engeland, waar hij geïnspireerd werd door John Constable, zijn werk werd nauwkeuriger. Een erfenis stelde hem in staat zich volledig aan de schilderkunst te wijten. Hij exposeerde in 1828 op de Salon zijn "Dood van Sardanapalus", en riep veel discussie op. Daarna kwam zijn werk over de Franse revolutie "De vrijheid voert het volk aan". In 1832 werd hij aangesteld als historieschilder voor het door koning Lodewijk Filips veroverde Marocco. Het was het begin van het oriëntalisme. Op de wereldtentoonstelling van 1855 triomfeerde hij met 42 doeken, pas in 1857 werd hij toegelaten als lid van de Académie des Beaux-arts. Hij benadrukte steeds meer kleuren en licht en hield zich niet atlijd aan de gebruikelijke wetten van perspectief. Hij kreeg steeds meer kritiek en bleef de laatste tien jaar van zijn leven eenzaam. Zijn aquarellen en olieverfschetsen maakten hem bij de latere impressionisten heel gefliefd, ook zijn later werk, zoals de leeuwenjacht, tonen vluchtige impasto toetsen in heldere kleuren, vol beweging, waardoor hij later werd omschreven als "de vader van de moderne schilderkunst". Delacroix is ook beroemd om zijn groot schilderspalet waarop hij alle kleuren plaatste die hij in een werk wou gebruiken, zodat die overal konden worden toegepast. Een opdracht die hij bijvoorbeeld gaf aan zijn studenten, was om een volledig bruin werk te schilderen, met enkel primaire kleuren, zonder bruine pigmenten.

Delacroix maakte vaak vluchtige en speelse schilderijen in voorbereiding tot de grote, afgelijnde, zaoals zijn Tête de Lion. Toen zijn "Dood van Sardanapalus" te groot bleek voor nieuwe plaats waar het werk moest komen, maakte hij een nieuwe versie met grovere borstels en snelle toets. Zijn Shipwreck on a coast" is een vroeg impressionistisch werk.

 

Eugène Delacroix, Shipwreck of a coast, 1862

 

John Constable, in Engeland (1776-1837), was de zoon van een rijke graanhandelaar wist hij zijn vader te overtuigen hem een jaarlijkse toelage te geven om schilderkunst te studeren in de Royal Academy of Arts in Londen. Pas in 1820 kreeg hij enige erkenning, hij verkocht meer schilderijen in Frankrijk dan in Engeland. Constable's romantisch realisme was vooral geïnspireerd door landschapsschilders als Claude Lorrain en Jacob van Ruysdael. Hij schilderde in open lucht. "The haywain" (de hooiwagen- 1821) schilderde hij nabij een watermolen die eigendom was van zijn vader. Zijn "Wivenhoe Park" (1916)was in opdracht van de eigenaar van het park. Constable hield van de natuurtaferelen, maar zag ze verdwijnen door de opkomende industrie en verstedelijking. Hij werkte lang door aan een werk, soms zelfs nog nadat het tentoongesteld was. Hij gebruikte soms zijn paletmes om te schilderen. Hij inspireerde Géricault, Delacroix, de School van Barbizon en de impressionisten.

hooiwagen en wivenhoe dus, maar zeker ook zijn zwarte wolken boven de zee.

 

John Constable, The hay wain, 1821

 

De romantische schilder Joseph Mallord William Turner (1775-1851) liet meer dan 500 oliverfschilderijen na, en par duizend aquarellen en duizenden werken op papier. Hij werd geprezen door de mest gezaghebbende kunsthistoricus John Ruskin voor zijn geschiedeniswerken. Van eenvoudige komaf ging hij in 1789 studeren aan de Royal Academy of arts. Na een jaar kreeg hij les van Sir Joshua Reynolds. Hij stelde reeds tentoon als hij vijftien was. Zijn schilderen vulde hij aan met een goed inkomen als architecturaal arbeider. Hij opende zijn eigen succesvolle gallerij in 1804, en werd overstelpt door bestellingen. Hij werd professor in perspectief aan de academie van 1807 tot 1828. Hij reisde rond in Engeland om tekeningen en aquarellen te maken. Vanaf 1815 liet de periode van vrede hem toe om door Europa te reizen waar hij volumineuze schetsboeken vulde. Hij kreeg goede kritieken voor zijn olieverfschilderijen en marines. In de jaren 20 wisselde hij reizen in het continent af met reizen door Engeland en Schotland. In 1828 reisde hij opnieuw naar Italië. In 1842 hingen de eerste werken van zijn hand in de Natiolnal gallery.

Na 1820 werden zijn werken steeds meer lumineuzer en atmosferisch. Turner was gefascineerd door zonlicht, storm, regen en mist, het geweld van de zee, branden en scheepswrakken,Zijn werken bleven geïnspirrerd door geschiednis, mythologie, literaire bronnen of bleven toch verhalend. . In 1812 schilderde hij Hannibal crossing the Alps,. Hij was getuige van de brand in het parlement van 1834. Na 1840 werd zijn werk steeds abstracter, in transparante lagen, die het licht weergaven, golden, storm of vuur.

De laatste 15 jaar van zijn leven reisde hij in Italië, Zwitserland, Duitsland en Frankrijk. Hij werd steeds beroemder, rijker en meer teruggetrokken, tot aan zijn dood.

Turner was een revolutie in de schilderkunst op zichzelf. Hij kende geen navolging, maar de latere impressionisten voelden zich het meest aangetrokken tot die werken die niet door iedereen positief wereden onthaald, met de zwierige, beweeglijken lijnen en figuren die nauwelijks uit het abstracte opduiken.

Hij stierf iin 1845 aan cholera. Hij liet zijn fortuin na aan een vereniging voor bezoldiging van arme schilders en zijn onverkochte werken aan de National Gallery, op voorwaarde dat hij daar een eigen gallerij kreeg. Van beide kwam niets in huis als gevolg van disputen van verre erfgenamen. Zijn werken werden bezit van e Turner Fundation en zijn eigen gallerij kwam pas in 1908 in de Tate gallery. John Ruskin plaatste Turner in 1843 in zijn eerste uitgave van zijn boek "Modern painters".

zeker zes grote werken te tonen, hier of rechts

 

William Turner, Rain, steam and speed, The great Western railway, 1844, oil on canvas

 

John Martin (1789-1854) was een Engelse romantische landschapsschilder, graveur en illustrator. Zijn schilderijen zijn indrukwekkende dramatische natuurlandschappen, met kleine menselijke figuren, oudtestamentische of oudklassieke taferelen voorstellend. Hij heeft veel invloed op de hedendaagse fanatasy. Al tijdens zijn leven was hij heel populair, en geprezen door John Ruskin. Hij was de zoon van een sabelmaker en werd als leerling geplaatst bij een koetsenmaker om er heraldisch schilderen te leren. Als gevolg van een ruzie over loon schakelde hij over naar een Italiaanse schilder Boniface Musso, waarmee hij naar Londen verhuisde. Hij huwde er en gaf les in tekenen, aquarel en schilderen op glas of email. De eerste werken die hij verkocht waren sepia aquarellen. Bij een 2de poging stelde hij tentoon in de Royal Academie. Daarna had hij diverse exposities met olieverfschilderijen. Zijn eerste grote werk was Sadak in search of the waters of oblivian. Genegeerd op de tentoonstelling van de Royal Academie, werd het toch verkocht voor 50 guines. In 1816 kreeg hij erkenning voor zijn “Joshua Commanding the Sun to Stand Still upon Gibeon”, waarin hij de conventies over compositie verbrak. Met de verkoop van “Fall of Babylon” in 1818 voor 420 pond (vergelijkbaar met 30000 pond in 2015) kon hij zijn schulden afbetalen en kocht voor zichzelf een huis. Daar had hij contacten met artiesten, schrijvers, wetenschappers en de politike Whig-partij. Voor Belshazzar's Feasttetaalden 5000 mensen om het te mogen zien. Het werd later bijna vernietigd door aanrijding van een trein tijdens het vervoer. Hij ontving verschillende gouden medailles, oa van tsaar Nicholas I. Hij werd de officële historische schilder van prins Leopold van Saxen-Coburg, nog voor die de eerste koning werd van België. Hij geloofde in de “natuurlijke religie” en was nog voor Darwin overtuigd van de evolutie. Hij kende William Turner en ging in zijn buurt wonen. Hij steunde Jane Webb, een jonge SF-schrijfster. Een andere vriend was Charles Wheatstone, die de telegraaf uitvond, de concertina en de stereoscoop. Hij verkocht veel werken in de jaren 1840 en twee werken van een trilogie “The last judgment” die hij afwerkte in 1853, net voor hij een beroerte kreeg die zijn rechterkant verlamde. Hij kon er niet van herstellen en stierf in 1854.

 

John Martin, The plains of heaven (series The last judgment), ca 1851

 
Edward Hicks (1780-1849) was an American naive painter and minister of the Quakers. Zijn vader was een anglikaan die berooid achterbleef na dde onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783), toen ‘Continental army’ het Britse versloeg, onder Washington. Door de dood van zijn moeder werd hij door een vriendin van haar opgevoed op de Twining Farm, zij was een quaker. Hij leerde zeven jaar voor koetsmaker. Hij hield van zingen en dansen. In 1812 benoemden de quakers hem tot een minister, en in 1813 reisde hij rond als predikant en verkoper van hoevemateriaal, huishoudspullen en schilderijen. In 1815 stopte hij met wagenschilderen en probeerde zijn familie te onderhouden met boeren. Hij had er geen ervaring van en ging financieel achteruit. Toen zijn vrouw in 1816 haar vijfde kind kreeg, nam hij het wagenschilderen terug op. Hij maakte zijn eerste werk rond 1820, ‘The peaceable kingdom’, bedoeld voor familie en vrienden, hij leefde van het decoreren. Hij zal er 62 versies van het werk maken. Hij schilderde symbolen, zoals leeuw en lam als rover en prooi.
 

Edward Hicks, Peaceable kingdom (variant)

 

De Nazareners waren een Duitse kunstvereniging, opgericht in 1809, die reageerde op het neo-classicisme en terug wou naar de gotische schilderkunst. Zij was de eerste anti-academische beweging in Europa. Zij geloofden dat alle kunst een moreel)religieus doel diende te hebben. Zij bewonderden middeleeuwse en renaisance-schilders, en werkten in hun stijl, met eenzelfde type composites, in dezelfde stralende kleuren, vaak met veel personnages. Oorspronkelijk ging het om zes Weense schilderkunststudenten. Vier van hen gingen samenwonen in een klooster in Rome: Friedrich Overbeck, Franz Pforr, Ludwig Vogel en Johann Konrad Hottinger. Later kwamen daar Peter von Cornelius en Wilhelm von Shadow bij. Zij deden het freso-schilderen heropleven. Tegen de tijd dat de Casino Massimo-freso's af waren, was de groep uiteengevallen en naar Duitsland teruggekeerd. Zij waren van invloed op de komende Engelse neo-gotische schilders waaruit ook de pre-Rafaëlieten ontstonden.

Wilhelm von Shadow (1792-1862) was de aanvankelijke leider van de 'Düsseldorf School of painting', een groep romantische schilders aan de Academie van Düsseldorf, gekend voor minutieuze, opgewekte landschappen, vaak met religieuze of allegorische verhalen. Zij schilderden plein air, met een palet van ingetogen kleuren. Er waren heel veel schilders bij de groep, oa Karl Friedrich Lessing, Johann Wilhelm Schirmer of Andreas Achenbach. Veel schilders van de Hudson River School hebben eerst bij hen gestudeerd. Albert Bierstadt probeerde er ook bij te komen, maar werd geweigerd.

 

Peter von Cornelius, Joseph gibt sich seinen Brüdern zu erkennen

 
Théodore Rousseau vestigde zich in 1846 in Fontainebleau, daarna Jean-François Millet, nadat zij uit Parijs waren weggevlucht uit armoede en gebrek aan erkenning., en stichtten er de Ecole de Barbizon. Honderden schilders hebben er zich tijdelijk gevestigd of verbleven. Het troost zoeken in de natuur was een element van de romantiek, zij schilderden naturalistisch, in plein air, al hadden zij onderling verschillende stijlen, meer of minder realistisch. Onder meer, Charles-François Daubigny, Narcisse-Virgile Diaz de la Peña, Jules Dupré en Constant Troyon. Alleen voor Millet was puur natuur onnodig, hij schilderde liever de boer in natuurlijke omgeving. Na een periode van onverschilligheid wonnen zij toch erkenning van Académie des Beaux-Arts. In tegensteling tot hun Engelse collega’s hadden zij weinig belangstelling voor licht en kleuren bij atmosferische omstandigheden. Ook Eduard Manet en Edgar Degas kwamen erbij. Door deze school kwam ook de etching-revival in de jaren 1850.
 

Théodore Rousseau, A swamp in the Landes

 
Jean Baptiste Camille Corot (1796-1875) schilderde reeds in 1829 in de bossen van Fontainebleau, maar historici hielden Corot liever apart. De zaken van zijn ouders draaiden heel goed en leverden hen een groot vermogen op. Hij maakte zijn eerste schilderijen in de natuur als hij negentien was en had zijn eerste schilderstudio in het huis bij zijn ouders op zijn eenentwintigste, ook al schilderde hij liever buiten. Vanaf 1825 vestigde hij zich drie jaar in Rome om er te sschilderen. Hij vond het claire-obscure veel belangrijker dan het kleurgebruik. In 1827, nog steeds in Italïe, stelde hij tentoon op het Salon met “De brug van Narni” (dat gesponserd werd door de Franse overheid en sinds de Franse revolutie voor veel meer schilders openstond). Vanaf 1843 verbleef hij terug in Italië. In 1836 reisde hij naar Avignon, in 1842 naar Zwitserland, in 1854 naar de Nederlanden en in 1862 nar Londen. In Frankrijk verkoos hj Fontainebleau, Bretagne, en de Normandische kust. Hij schilderde bijvoorbeeld de kathedraal van Chartres in 1830 en het belfort van Douai in 1871. Zijn schetsmatige schilderijen werden niet tentoongesteld, omdat er zelden kopers voor waren, in tegenstelling tot zijn grote, afgewerkte werken. Op het einde van zijn leven schilderde hij meer portretten, waaronder veel jonge dames, soms met mandoline. Corot had veel succes, in de jaren 1850 was hij gegeerd bij verzamelaars en verkopers. Hij vroeg hoge prijzen en leefde welgesteld. Hij werd ook vaak gekopieerd en vervalst. In 1855 kreeg hij een medaille voor zijn werk. Hij schilderde meer dan 3000 werken. Zijn succes lag aan zijn poetische landschappen met zilverachtige kleuren. In de twintigste eeuw ging de langstelling voor Corot meer naar zijn natuurschetsen, die veel spontaner zijn en levendiger. Hij werkte hard, leefde conservatief en hield de sporen van de moderne samenleving zorgvuldig uit zijn werk. Hij was vriend van de School van Barbizon, onder meer metMillet, Rousseau en Daubigny. Hij steunde ook Daumier. Jonge schilders vonden Corot sympathiek, “papa Corot” genaoemd, hij gaf in zijn laatste jaren les aan Camille Pissarro en Berthe Morisot en vele anderen. In de tijd dat hij stierf triomfeerden de schetsmatige werken, terwijl de teveel afgewerkte met argwaan werden bekeken. Hij heeft de impressionisten veel geleerd, en zij waren hem daar dankbaar voor.
 

Camille Corot, Ville d'Avray, ca 1867, oil on canvas

 
Gustave Courbet (1819-1877), was de zoon van een welstellende boer, die ermee akkoord ging dat hij zijn studies voor advocaat wisselde met die van schilder. Hij onderhield zijn zoon en indien nodig verkocht hij daarvoor land. Courbet was de leider van de realistische beweging, en zette zich af zowel ten het romanticisme als het neo-classicisme. Hij weigerde te idealiseren. “l'Atelier du peintre” uit 1854-55 kreeg scherpe kritieken van het establissement. Na drie weigeringen bij het Salon bleef hij toch volhouden. In 1849 kreeg hij erkenning voor zijn werk. Vanaf de jaren 1860 werd hij veel kleuriger en schilderde met grovere borstels. In 1849 keerde hij terug naar zijn familie en maakte er zijn grootste werken, zoals “The stone breakers”, hij toonde de emoties en het leven van de gewone mens. Hij was bevriend met Beaudelaire en Proudhon, Aan het “l'Atelier du peintre” uit 1854 werkte hij zes weken. Als het werk voor de wereldtentoonstelling van 1855 werd geweigerd, opende hij er zijn eigen paviljoen van het realisme, financieel gesteund door een vriend, in de buurt van de tentoonstelling, maar die onderneming feilde. Op zijn veertigste werd hij geien als het model voor alle schilders die zich afkeerden van het traditionele, dat hij zag als een hindernis voor de eigen artiestiek ontplooiing. Hij schilderde portretten en naakten, maar vooral landschappen. Hij schilderde kusten, marines en storm op zee. Vooral deze laatste openden de weg naar het impressionisme. Courbet nam deel aan de revolutionaire acties van Paris Commune, die de Duitsers bevocht en het Leger van Versaiiles, dat trouw was aan Napoleon III . Hij werd verkozen als president van de artiestenvereniging en moest musea heropnen en de Salons terug inrichten. Hij beschermde grote publieke monumenten. Als gevolg van excessen in de commune diende hij zijn ontslag in. De commune vernielde de zuil van Napoleon op de Place Vendôme, en Courbet die wellicht nooit bij was, werd ervoor veroordeeld tot zes maand gevagenis, een zondebok omdat hij zich vaak had verzet tegen het militarisme van het monument. Hij werd erg ziek in de gevangenis en na zijn verblijf in een hospitaal vluchtte hij verborgen weg naar Zwitserland, nadat zijn bezittingen waren geconfisceerd en ze hem lieten opdraaien voor de kosten van het herstel van het monument. .Hij wist dat hij onschuldig was en vreesde opnieuw in de gevangenis te komen. De echte schuldigen waren naar Engeland gevlucht Hij wijdde het ook aan het feit dat hij altijd artistieke vrijheid dad gepropageerd voor elke schilder.. Hij kocht er een oude herberg, maakte er zijn laatste schilderijen om van uitputting te sterven op zijn 58ste.
 

Gustave Courbet, The sea, 1867, oil on canvas

 

De Hudson River School was een schilderstroming van een groep romantieke landschapsschilders. Oorspronkelijk schilderden zij de Hudson-vallei en de omgeving, later ook New England en de kust. De beweging had zijn hoogtepunt tussen 1825 en 1870, en werden ook ‘native’ genaamd, ‘American’ of ‘New York School’. Ze verdwenen nadat de School van Barbizon erg in trek kwam. Ze schilderden ook in de natuur, gaven natuurlandschappen weer op een realistisch, en pastorale, soms geïdealiseerde manier, erg gedetailleerd, en toonden hoe mens en natuur harmonisch samenleefden. Zij werden geïnspireerd door Europese schilders, als Claude Lorrain, John Constable en William Turner. Sommige leden waren ook lid van de Düsseldorf School of Painting, en hadden geleerd onder Paul Weber. Algemeen wordt aangenomen dat Thomas Cole de oprichter was van de beweging. Hun waarden waren nationalisme, natuur en eigendom. Wie tegen hen was, werd verdacht tegen de economische en technologische ontwikkeling gekant te zijn.

Bij de tweede generatie waren ook Frederic Edwin Church, John Frederick Kensett en Sanford Robinson Gifford. Hun stijl werd vaak luminisme genoemd. Meest bekend waren Church en Albert Bierstadt, die ook beïnvloed waren door de Düsseldorf School of Painting. Het was de tijd van groeiende nederzettingen, maar ook natuurreservaten en de aanleg van stadsparken. Er waren ook verschillende vrouwelijke schilders bij zoals Susie Barstow, Eliza Pratt Greatorex en Julie Hart Beers. Interesse voor de beweging flakkerde wat terug op na de eerste wereldoorlog, maar verdween in de jaren 60.

 

Julie Hart Beers, Hudson river at Croton Point, 1869, oil on canvas

 
Thomas Cole (1801-48), geboren in Engeland, emigreerde met zijn gezin naar Amerika in 1818, in 1822 naar Philadelphia, in 1825 naar New-York. Hij leefde er met vrouw en kinderen. Hij werkte als graveur, en was autodidact in het schilderen. Hij startte met het maken van portretten, en schakelde later over op landschappen. In totaal werden 89 van zijn schilderijen tentoongesteld op de National Academy of Design. Hij beïnvloedde in het bijzonder Frederic Edwin Church en Asher Durand. Hij stierf aan longontsteking.
 

Thomas Cole, The architect's dream, 1840, oil on canvas

 
Samuel Finley Breese Morse (1791-1872) was een Amerikaan, zoon van een Calvinistische pastor. Hij studeerde af in de rechten in 1810 en werd kunstschilder. Washinton Allston, een kunstschilder, regelde met zijn vader dat hij schilderkunst kon studeren bij Benjamin West in Engeland. In 1811 werd hij toegelaten tot de Royal Academy. Tijdens zijn verblijf in Engeland was er een Amerkikaans-Engelse oorlog in 1812, ivm loyalties. Hij trouwde in 1819, maar zijn vrouw overleed na de geboorte van hun vierde kind, toen hij op reis was. Hij hertrouwde in 1848 en kreeg nog eens vier kinderen. Hij kreeg een goede reputatie als portretschilder, soms van heel bekende personages, en beeldhouwde ook. In 1820 schilderde hij president James Monroe. Hij hielp mee aande oprichting van National Academy of Design en was er de president van 1826 tot 1845, en opnieuw in 1861-62. Daar werden 49 van zijn schilderijen tentoongesteld. In 1830-32 reisde hij door Italië, Zwitserland en Frankrijk.

In opdracht J. F. Cooper schilderde hij het werk ‘The gallery of the Louvre’, met erin 38 kopieën van beroemde schilderijen uit het Louvre die hij op het werk samenbracht. Met onder meer werk van Leonardo da Vinci, Titiaan, Veronese, Caravaggio, Rubens, Van Dyck en Watteau. Ervóór beeldde hij zichzelf af, leunend over zijn dochter. Het werk was bedoeld om het brede publiek te inspireren. Hij maakte het werk verder af als hij terugkeerde naar New York waar hij werkte als professor schilderen en beeldhouwen. In januari vertrok het werk voor een nationale toer waarbij het tentoongesteld werd in negen Amerikaanse musea. Het werk werd enthousiast onthaald door critici, maar maar het grote publiek verwierp het omdat er geen verhaal aan verbonden was. Gekraakt door deze reactie, is de schilder spoedig erna gestopt met schilderen.

Hij ontmoette Louis Daguerre in 1839, en werd enthousiast voor zijn daguerrotypieën, en werkte mee aan de promotie ervan. In 1832 reisde hij opnieuw naar Europa, en ontmoette er Charles Thomas Jackson, gespecialiseerd in electromagnetisme. Hij zette zijn ‘The gallery of the Louvre’, toen nog niet af, even opzij omwille van zijn uitvinding van de eendradige telegraaf. Hij ontwierp samen met het toestel ook de Morse-code, samen met Alfred Vail. Tegelijk lanceerden ook Cooke, Wheatstone, Weber en Gauss een electromagnetische telegraaf in 1833. Ofschoon later gestart dan Morse, waren ze bijna eerder met de lancering. Daarom bouwde Morse in drie weken tijdeen kleine versie. Hij besefte dat een grote batterij onvoldoende zou zijn voor het seinen op grote afstanden. Hij gebruikte daarom meerdere kleine baterijen. Cooke en Wheatstone werden partners en bekwamen het patent in mei 1837, in korte tijd was de ‘great Western Railway’ voorzien van 21 km draad. Binnen een paar jaar zou de meerdere-draden signalering van Cooke en Wheatstone vervangen worden door het goedkoper systeem van Morse. Hij had gevochten om te worden erkend als de uitvinder van de telegraaf. Het duurde tien jaar dat hij er al zijn tijd instak om te winnen van ‘de piraten’. Zijn eerste bericht dat rondreisde per draad was ‘A patient waiter is no loser’. Morse bekwam het patent in 1847, met de uiteindelijke uitspraak van het gerecht dat hij de eerste was die batterijen en electromagnetisme samen deed werken. Vanaf 1842 werkte hij ook mee aan het realiseren van de eerste transatlantische telegraafverbinding, de kabel was drie maal gebroken en gerepareerd. De ingebruikneming werd jaren uitgesteld als gevolg van de burgerloorlog. Ofschoon hij nauwelijks royalties kreeg voor zijn uitvindingen, leefde hij tot zijn dood in welstand. Hij stierf aan longontsteking in 1872.

 

Samuel Morse, Gallery of the Louvre

 
Frederic Edwin Church (1826-1900) was een centrale figuur in Hudson River School. Hij schilderde grote landscappen met bergen, watervallen en zonsonderganggen met realistische details, dramatisch licht en panoramische zichten. Zijn vader was een succesvolle zilversmid en juwelier. De familierijkdom liet hem toe om van jongsaf zijn artistiek loppbaan uit te bouwen. In 1844 werd hij een leerling van Thomas Cole. Na twee jaar was zijn groot talent overduidelijk. In 1849 had hij zelf studenten in opleiding. Hij schilderde geïdealiseerde landscappen met de grote rijkdom en schoonheid van de natuur. Hij verborg zijn borstelstreken. Zijn protestantse opvoeding was vooral te zien in de vroege werken. De verbanden tusen natuur en wetenschap werden belangrijk en de invloed van Darwin was merkbaar. Ook de criticus John Ruskin had invloed op hem. Chuch wordt niet gezien als een luminist, hoewel hij ook de neiging had horzontaal, onverspreid licht te gebruiken. Hij ging veel tekenen in de natuur en maakte daarmee zijn schilderijen in zijn studio. Hij groeide in zijn stijl weg van Cole, met nauwkeuriger, groter werk en dramatische lichteffecten. “The heart of Andes” stelde hij apart tentoon en duizenden mensen betaalden om het te zien. Het publiek keek vanop de banken met verrekijkers. Het werd verkocht aan het recordbedrag van 10000 dollars. Eind 1867 maake Church zijn grootste reis, eerst Londen en Parijs, en van Marseille naar Alexandrië en Egypte, vervolgens per kameel naar Jeruzalem, daarna Damascus, Baalbek, dan met een zeilboot naar Constantinopel, tenslotte Rome en Athene. Hij was enorm succesvol, in zijn laatste jaren kon hij steeds minder schilderen als gevolg van rheumatische artrities. Toen het niet meer lukte met zijn rechterhad, schilderde hij met zijn linker, doch trager. Hij bleef ook lesgeven. Hij hield zijn studio, maar verhuurde die aan Martin Johnson Heade. Hij stierf een jaar na zijn vrouw.
 

Frederic Edwin Church, The Aegean Sea, ca 1877, oil on canvas

 
Martin Johnson Heade (1819-1904) was bekend voor zijn moeraslandschappen, zeezichten, stillevens, en tropische vogels met orchideeën. Hij was de zoon van een winkelier en studeerde onder Edward Hicks. In de jaren 1840 kwamen zijn eerste werken, vooral portretten. Als jongemand reisde hij verschillende keren naar Europa. Hij was bevriend met de schilders van Hudson River School van wie hij zijn interesse kreeg voor romantische landscappen. In 4863 begon hij aan een boek over Braziliaanse kolibri’s en tropische bloemen, maar dat is nooit afgewerkt. Hij bleef wel bloemen en vogels schilderen in de tropen. In 1883 trouwde hij en verhuisde naar Florida, waar hij vooral landschappen schilderde en bloemen. Hij was niet erg bekend in zijn tijd.
 

Martin Johnson Heade, Passion flowers and hummingbirds, ca 1870-83, oil on canvas

 

Albert Bierstadt (1830-1902) was in Pruisen geboren, en verhuisde naar Amerika als hij één jaar oud was. Hij schilderde in olieverf vanaf 1851. Hij keerde in 1953 terug naar Europa om verschillende jaren te leren schilderen in de Düsseldorf School of Art, ging dan weer naar Amerika en werd de meest vooraanstaande schilder van de tweede generatie van de Hudson River School. Hij schilderde de natuur minutieus romantisch, met licht dat lijkt te gloeien, luminisme genaamd. Hij wordt ook gerekend tot de Rocky Mountain School. Zijn vader was kuiper, zijn twee broers waren bekende stereo-fotografen. Hij werd vanaf 1858 geëxposeerd in de National Academy of Design en werd een geëerd lid.

In 1859 trok hij mee in een onderzoeksexpeditie van de regering naar het Nebraska-gebied, in het huidige Wyoming. Bierstadt maakte het werk “The Rocky Mountains, Lander’s Peak” in 1863 in zijn studio na zijn terugkeer, aan de hand van zijn ettelijke tekeningen. Dergelijke schilderijen werden gebruikt door de blanke bezetters als bewijs dat het land binnen hun grenzen hoorde, volgens de ‘doctrine of manifest destiny’, blanken ware voorbestemd om er meester te worden. De Amerikanen negeerde de boospronkelijke bevolking, zoals de Shoshones die hier staan afgebeeld. Het werk werd verkocht voor een verbazend bedrag van 25000 dollar. Bierstadt kocht het later terug om aan zijn broer te verkopen. In 1863 werd hij opgeëist om te schilderen voor de noordelijken in de Amerkaanse burgeroorlog (1961-1965), met werken soms gebaseerd op stereofoto’s van zijn broer. Zijn “Guerrilla Warfare, Civil War”, werd geprezen omdat het zo goedhet geweld toonde en brutaliteit van de gevechten. Bierstadt kreeg grote erkenning in 1865 voor een werk van 1863, The Rocky Mountains, Lander’s Peak. In 1867 reisde hij naar Londen om twee geëxposeerde werken voor te stellen aan koningin Victoria, en maakte een zakenreis van twee jaar door Europa. Zo schilderde hij “Among the Sierra Nevada, California” in zijn studio in Rome, en stelde het tentoon in Berlijn en in Londen voordat hij het naar Amerika opstuurde. Hij werd beschreven als een ‘enorma machine van promotie en stoeferij’. Zijn succes en populariteit waren enorm in Amerika, ondanks kritiek dat zijn romantisme met zijn licht overdreven was. Hij trok naar de Bahama’s omwille van de tuberculose van zijn vrouw. Zijn populariteit nam wat af wegens kritiek van het theatrale. In 1882 vernietigde een brand zijn studio in Irvington, New York, met vele van zijn. schilderijen. Hij had er meer dan 500 geschilderd in zijnleven. Toen hij stierf in 1902, was de belangstelling voor zijn schilderkunst al grotendeels weg.

 

Albert Bierstadt, The Rocky mountains, Lander's peak, 1863, oil on canvas

 

Samuel Palmer (1805-1881) was een Britse romantieke landschapsschilder, etser en prentenmaker, met visionnaire, pastorale werken. Zijn ouders waren baptisten, zij verkochten boeken. Vanaf zijn twaalfde schilderde hij kerken. Op zijn veertiende toonde hij al werken op de Royal Academy, geïnspireerd dor William Turner. Hij had weinig opleiding, vooral de Merchant Taylor’s School. In 1818 stierf zijn moeder plots. Door John Linnell leerde hij William Blake kennen. Hij schafte zich een oude cottage aan dat spottend “Rat-Abbey” werd genoemd, hij verbleef er can 1826 tot 1835. Hij was vertrouwd met een groep rond William Blake die zich “The ancients” noemde, met oa George Richmond (die niet echt een lid was) en Edward Calvert. Zij vormden een soort “brotherhood” zoals de Duitse Nazareners. In 1828 verliet hij Rat Abbey en trok bij zijn (gelijknamige) vader in, in “Waterhouse”, Shoreham. Hij leerde er de veertienjarige Hannah Linnell kennen met wie hij later trouwde. Hij trok in 1835 naar Londen, om beter te kunnen verkopen en les te geven. Ten gevolge van opstanden in 1830 maakte hij meer conventioneel werk, om te kunnen verkopen. Toen aquarel populairder werd, ging hij die terug meer schilderen. Met geld van Hannah’s erfenis gingen ze voor twee jaar op huwelijksreis naar Italië, waar hij veel schetsen en studies maakte. Toen hij terugkeerde naar Londen, bleek zijn broer er al zijn werken te hebben verpand, hij moest ze duur terugkopen. Vanaf de jaren 1860 had hij enig succes. In 1854 werd hij lid van Water Colour Society. Na de dood van zijn zoon zat hij steeds in financiële problemen, met verhuizingen. Hij stierf in Redhill in 1881. Daarna raakte hij snel vergeten, temeer omdat zijn andere zoon de meeste werken uit Shoreham had verbrand.

De prijzen voor zijn werken verveelvoudigden tussen 1930 en 1960 en nemen nog steeds toe. Palmer werkte soms zo kleurrijk, precies maar door middel van kleine toetsen, dat bepaalde werken impressionistisch genoemd kunnen worden.

 

Samuel Palmer, Eventide, 1841, pencil, watercolour, bodycolor, gum arabic on board

 

In 1848 in Londen werd de ‘Broederschap van de Pre-Raphaëlieten’ opgericht, door de schilders Dante Gabriel Rossetti, William Holman Hunt en John Everett Millais. Als schilders kwamen daar ook spoedig James Collinson bij en F. G. Stephens. Aanvankelijk ondertekenden zij hun werken met dezelfde ‘PRB’. Buiten de leden was er ook een wijdere kring met aanhangers, mannen en vrouwen. Het was bedoeld als een hervorming van de schilderkunst. Zij zetten zich af tegen de conventionele academische schilders. Zij wilden terug naar de tijd van Raphael en de daarop volgende generaties van schilders, alsook de Vlaamse en Duitse gotische schilders. Ze hielden de Broederschap van de Nazareners als voorbeeld. Hun onderscheiden van academici was ietwat dubieus, want die academici hadden Raphael en de Italianse renaissance ook hoog in het vaandel. De PRB was in die zin een revolutie dat zij afstand namen van de clair-obscuur en landschappen van het romantisme. Zij maakten vooral religieus geïnspireerde werken, of gebaseerd op Shakespeare of Engelse poëzie.

De PRB vormde een kloosterachtige broederschap met vroomheid en eenvoud als deugden. Zij verschilden van hun geprezen Oud-Italiaanse favorieten door hun naturalisme, ze schilderden zo natuurgetrouw mogelijk. Daartoe bestudeerden zij de toenmalige kledij, gewoontes, meubels en accessoires tot in de puntjes. Bij Raphael waren vrouwen geïdealiseerd. Hij schreef dat hij veel mooie vrouwen moest kennen om er één enkele van te maken, die hun ‘elementen’ van schoonheid combineert. Niet bij de PRB, waar getrouw werd geschilderd aan de hand van één welbepaald model voor één personnage. Bij Raphael moesten de schilderijen een vorm van ‘stomme poëzie’ zijn, daartoe moesten de gebaren en expressie van de menselijke figuren op een elegante wijze een verhaal vertellen, niet zo bij PRB. Zij waren enthousiaste voorstanders van de losse manier van schilderen van William Blake of William Hogarth, maar werkten zelf heel precies. De portretschilder Sir Joshua Reynolds werd door de PRB soms ‘Sir Sloshua’ genoemd. Ze gebruikten het bonte kleurenpalet van gothiek en renaissance, en gebruikten soms ook bladgoud, bestudeeerden hun technieken en schilderden daarom met eiertempera op doek, daarover olieverf met uitdrukkelijk gebruik van glacis. Ze gebruikten ook symboliek van bloemen, vruchten en voorwerpen, maar niet zo overvloedig als bij de Vlaamse gotiek en renaissance, maar alles een symbool was. Maar je ziet bijvoorbeeld witte klimrozen: witte rozen staan voor vrouwelijke schoonheid, als zij wit zijn voor maagdelijkheid, als het klimrozen zijn voor trouw (dat kan ook religieus zijn). De werken hadden soms gotische omtrekken, ze schilderden wel eens een drieluik.

De term ‘pre-Raphaelieten’ werd reeds gebruikt door Hunt in 1805 om de gotische schilders aan te duiden van vóór Raphael. Na enige bittere kritieken van John Ruskin, publiceerde de criticus in de Times een begeesterde verdediging. Hij vond een vorm van weerklank van zijn idealen in hun werk. Er waren behoorlijk wat stijlverschillen onderling tussen de schilders, en dat zal in de verdere jaren steeds groter worden. Zo begon Ford Madox Brown in 1845 aan zijn drieluik ‘The seeds and fruits of English poetry’, waarop hij veel Engelse dichters heeft afgebeeld. Dit werk was bedoeld als een studie voor een groter werk, dat er nooit kwam, hij liet uiteindelijk zelf het rechter- en linkerluik weg. Het was bedoeld ter illustratie van Chaucer’s nobelheid der Engelse taal. Het werk werd gepland in Londen, uitgevoerd in Rome in 1845, en afgewerkt na zijn terugkeer naar Engeland. Het centrale paneel toont Geoffrey Chaucer lezend aan het hof van Edward III met zijn patroon, de ‘Black Prince’, links van hem. Aan de linkerkant staan Milton, Spenser en Shakespeare, rechts Byron, Pope en Burns, Goldsmith en Thomson in de rondingen. Beneden staan ingeschreven in de cartouches, vastgehouden door kinderen, de namen Campbell, Moore, Shelley, Keats, Chatterton, Kirke White, Coleridge en Wordsworth. Het werd tentoongesteld aan de Royal Academy in 1851 (Sydney, Art Gallery of New South Wales). Het werk is duidelijk neo-gotisch, ook qua compositie, het onderwerp allegorisch-geschiedkundig. 'De aankondiging' van Rosetti is religieus, 'Our English coasts' van Hunt een landschap, de 'Ophelia's' van Millais en Hughes naar het werk van Shakespeare, 'Mother and child' van Collinson een familieportret in een landschap, 'April love' van Hughes is een liefdesverhaal, waarbij het niet goed gaat tussen de vrouw en de buigende man op de achtergrond. De seringen op de achtergrond symboliseren jonge liefde, de gevallen rozeblaadjes dat het niet goed gaat. Het kleed is met diverse blauwe pigmenten geschilderd. Net het jaar dat Hughes dit schilderde, trouwde hij met Tryphena Ford, hij verkocht het werk aan William Morris. De Ophelia van Hughes schilderde hij toen hij 19 was. Het is gebeseerd op een toespraak in Shakespeare's Hamlet: 'Ophelia is driven to madness, by Hamlet's murder of her father, and rejection of her love, we see her moments before she drowns, queen Gertrude's speech in the play, discribing Ophelia's death, is inscribed on the frame.'

 

Arthur Hughes, 1832-1915, Ophelia, 1852, oil on canvas

 

 
to homepage of art7d.be